—

primair, het criterium voor plaatsing op de lijst dat is opgenomen in artikel 1, lid 1, onder e), en artikel 2, lid 1, onder g), van besluit 2014/145/GBVB, en artikel 3, lid 1, onder g), van verordening (EU) nr. 269/2014, onwettig te verklaren voor zover het ziet op „vooraanstaande zakenlieden die actief zijn in Rusland en hun naaste familieleden of andere natuurlijke personen die profijt trekken van hen, of zakenlieden die betrokken zijn bij economische sectoren die een aanzienlijke bron van inkomsten vormen voor de regering van de Russische Federatie, die verantwoordelijk is voor de annexatie van de Krim en de destabilisatie van Oekraïne” en bijgevolg:

—

subsidiair, op grond van de andere door verzoeker aangevoerde middelen:

—

de Raad te verwijzen in de kosten.

1.

Eerste middel: exceptie van onwettigheid met betrekking tot het criterium opgenomen in artikel 2, lid 1, onder g), van besluit 2014/145.

2.

Tweede middel: kennelijke beoordelingsfout.

3.

Derde middel: schending van het recht op effectieve rechterlijke bescherming.

4.

Vierde middel: schending van het evenredigheidsbeginsel.

5.

Vijfde middel: schending van verzoekers’ fundamentele rechten.

6.

Zesde middel: schending van het recht om te worden gehoord.