Naar inhoud springen

Gouden Eeuw (Nederland)

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Dit is een oude versie van deze pagina, bewerkt door Andre Engels (overleg | bijdragen) op 2 jul 2003 om 16:03.
Deze versie kan sterk verschillen van de huidige versie van deze pagina.

De Gouden Eeuw was een periode in de Nederlandse geschiedenis, en dan met name van de noordelijke zeven Verenigde Provinciën, waarin de Nederlandse handel, wetenschap, kunst en militaire macht (vooral ter zee) een toppositie in de wereld innamen.

Deze periode komt ruwweg overeen met de 17e eeuw. Sommigen houden als beginpunt het jaar 1602 aan, het jaar waarin de VOC opgericht werd; anderen kiezen hiervoor het jaar 1612, het beginjaar van het Twaalfjarig Bestand. Na het rampjaar 1672 begon een periode van economische neergang en was de Gouden Eeuw over haar hoogtepunt heen.

Dit artikel behandelt de sociale en culturele geschiedenis. Zie voor politieke gebeurtenissen ook Geschiedenis van Nederland en Tachtigjarige Oorlog (1586-1648).

Secties: Inleiding / Handel en Nijverheid / Sociale Structuur / Cultuur / Religie / Wetenschap / Schilderkunst / Architectuur / Literatuur / Beeldhouwkunst / Muziek

Zie voor detail informatie en meer namen Gouden Eeuw, Personen

Inleiding

Er zijn verschillende oorzaken aan te wijzen die hebben bijgedragen aan deze bloeiperiode in kunsten en wetenschappen.

Rijkdom
Nederland nam in de 17e eeuw een absolute toppositie in in de wereldhandel. De bloeiende handel leidde tot een grote en zeer rijke klasse van kooplieden. De nieuwe voorspoed leidde ook tot meer aandacht voor en sponsoring van beeldende kunsten, literatuur en wetenschap.

Tolerantie
Nederlanders zijn van oudsher internationaal georiënteerd geweest. Dit kan voor een deel verklaard worden uit hun afhankelijkheid van buitenlandse handel en derhalve van goede buitenlandse betrekkingen. Deze nationale karaktertrek kan op zijn beurt weer bijgedragen hebben aan een andere, namelijk tolerantie jegens minderheden en repect voor minderheidsbelangen.

Men kan ook stellen dat de reformatie heeft bijgedragen aan een over het algemeen milde opstelling ten opzichte van andersdenkenden. Protestanten stellen dat de interpretatie van de bijbel vooral een kwestie van het eigen geweten van ieder individu is, en verwerpen centrale dogma's en een klerikale hiërarchie om deze te bekrachtigen.

Deze bijna spreekwoordelijke Nederlandse tolerantie, die heden ten dage nog nadrukkelijker aanwezig is, maar in de 17e eeuw zijn grenzen kende, (zie ook sectie religie hieronder) maakte het makkelijk voor buitenlanders om naar de Lage Landen te reizen of zelfs te emigreren (vaak als vluchteling). Aldus werden een aantal Nederlandse steden een sociale 'smeltkroes'.

Zelfbewustzijn
De uitkomst van de Nederlandse opstand tegen Spanje, beter bekend als de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648), die vrijheid van godsdienst en economische en politieke zelfstandigheid als inzet had gehad en als uitkomst een volledige onafhankelijkheid van de protestante noordelijke provicies had gehad, zal zeker het nationale moreel gesterkt hebben. Reeds in 1609, toen Nederland en Spanje een wapenstilstand sloten, die 12 jaar zou standhouden, was veel van dit alles bereikt.

Net als na de Franse Revolutie, om één ander voorbeeld te noemen, leidde politieke vrijheid tot vrijheid in andere domeinen van menselijk handelen, en leidde deze ertoe dat men ook openstond voor nieuwe culturele en wetenschappelijke ideëen.

Handel en Nijverheid

Gedurende een groot deel van de 17e eeuw domineerde Nederlanders, traditioneel kundige zeevaarders en talentvolle kaartenmakers, de wereldhandel, een positie die daarvoor in mindere mate was ingenomen door de Portugezen en de Spanjaarden, en die later zou overgaan in handen van de Engelsen, na een felle competitiestrijd die aanleiding zou geven tot enkele oorlogen (die vooral ter zee werden uitgevochten).

In 1602 werd als gezegd de Verenigde Oostindische Compagnie gesticht. Deze onderneming kreeg het Nederlandse monopolie op handel met Azië, en zou dit twee eeuwen behouden. Het zou 'swerelds grootste handelsonderneming van de 17e eeuw worden. Specerijen werden in grote hoeveelheden geïmporteerd en leverden grote winsten op, enerzijds door de grote inspanningen die geleverd moesten worden en dito risico's waar dit mee gepaard ging, anderzijds door de niet te verzadigen vraag naar deze producten (met specerijen kon de smaak van voedsel dat niet meer zo vers was gemaskeerd worden).

In 1609 werd de Beurs van Amsterdam opgericht (een eeuw eerder dan de tegenhander in Londen), die van deze stad spoedig het financiële centrum van Europa zou maken.

Holland domineerde ook de handel in bulkgoederen tussen Europese landen (waar ruim een eeuw tevoren de Hanze steden nog een prominente rol hadden gespeeld). Geografische aspekten speelden hierbij ook een rol, enerzijds de gunstige ligging, op een kruispunt van oost-west en noord-zuid routes, anderzijds de uitstekende verbinding met een groot Duits achterland via de Rijn. Nederlandse handelaren verscheepten wijn en zout uit Frankrijk en Portugal naar de landen rond de Baltische Zee en keerden terug met vooral graan en hout, maar ook vele andere goederen die voor een deel weer naar landen rond de Middellandse Zee werden vervoerd.

Ook het Nederlandse industriële potentieel nam toe. Scheepswerven en suikerraffinaderijen zijn daarvan goede voorbeelden.

De haringvangst was een zeer belangrijke bron van inkomsten. Naarmate meer land in productie werd genomen (deels door het inpolderen van een aantal meren) nam de graanproductie en veehouderij in belang toe.

Ook de prominente rol die Nederland zou gaan spelen in de slavenhandel was reeds in de maak. Handelsroutes voor slaven liepen in de 17e eeuw vooral van West-Afrika naar Brazilië en de Caribische eilanden.

Sociale Structuur

Koopmanshuizen - Leiden

Verstedelijking
De bijzondere positie die de Nederlanden in de 17e eeuw innam is des te verwonderlijker als men bedenkt dat het aantal inwoners van de Verenigde Provinciën nooit boven de twee miljoen is uitgekomen. Een opvallend aspect van de noordelijke Lage Landen was de hoge graad van verstedelijking. Het merendeel van de inwoners leefde in het westen, in het gewest Holland (het huidige Noord- en Zuid-Holland). Daarvan leefde ongeveer de helft in een stad, in Holland met name in Leiden, Amsterdam, Haarlem en Delft, daarbuiten was Utrecht de grootste stad. Deze verhouding tussen stedelingen en plattelandsbewoners wat voor die tijd uitzonderlijk: in omringende landen woonde slechts vijftien tot twintig procent van de mensen in een stad.

Dit is des te opmerkelijker als men bedenkt dat ruim twee eeuwen eerder, aan het eind van de 14e eeuw, slechts drie steden in ditzelfde gebied meer (en niet veel meer) dan 10.000 inwoners hadden gehad, en dat de bevolking toen nog voornamelijk in het midden en oosten van het land woonde. De grote bevolkingsaanwas in het westen was mogelijk gemaakt door de waterbouwkundige werken, die vanaf de 13e eeuw op ongekende schaal zijn uitgevoerd, (in het hele land maar vooral in de westelijke kustprovincies): landaanwinst aan de kust, indijking van rivieren en inpoldering. Deze immense inspanningen vormden tevens door het grote en complexe bestuurlijke apparaat dat hier voor nodig was een extra verklaring voor de hoge bestuurlijke organisatiegraad in de Nederlanden. Ook de geleidelijke overgang van graanbouw op veeteelt had een rol gespeeld bij de trek naar de steden. Naarmate meer graan werd geïmporteerd verschoof het accent naar de minder arbeidsintensieve veeteelt.

Rangen en standen
In de Nederlanden van de 17e eeuw werd sociale status vooral door inkomen bepaald. In dit opzicht verschilden de Nederlanden van naburige landen, waar sociale status nog grotendeels afgemeten werd aan afkomst, (hetgeen tot de Franse Revolutie zo zou blijven). Er waren hier wel sociale klassen, maar op een nieuwe manier.

De aristocratie, of adel, had haar privileges grotendeels aan de steden verkocht, waar kooplieden en hun geld het voor het zeggen hadden. Bovendien was het aantal edelen in Nederland met land en macht, dus anders dan in naam, bijzonder laag in vergelijking tot omringende landen. Hiervoor zijn twee redenen aan te voeren: vanaf de 13e eeuw was het feodale stelsel in de Lage Landen in snel tempo afgebrokkeld. Veel horige boeren waren als vrij man naar het nieuw ontgonnen of ingepolderd land getrokken, waar zij pachter werden. Vanaf de 15e eeuw werd ook nog eens veel land door rijke kooplieden opgekocht die dit weer in pacht uitgaven. In de 16e eeuw was het de bewuste politiek van de Habsburgse vorsten geweest om edelen in allerlei bestuurlijke functies te vervangen door de opkomende klasse van universitair geschoolde juristen, wier afhankelijkheid en daarmee loyaliteit hoger was.

De geestelijkheid had ook niet al te veel wereldse invloed: de katholieke kerk werd tot op zekere hoogte onderdrukt sinds het uitbreken van de Tachtigjarige Oorlog; de jonge protestantse kerk was verdeeld.

Hiermee is niet gezegd dat de aristrocraten niet over sociale status beschikten. Integendeel, het ging er veeleer om dat rijke kooplieden zich bij de adel inkochten door landbezit te verwerven en zich een familiewapen en -zegel aan te meten. Ook mengden aristocraten zich met leden van andere klassen om op een hen passende manier in hun levensonderhoud te kunnen voorzien. Hiertoe huwelijkten zij dochters uit aan rijke kooplieden, gingen zij zelf in de handel of aanvaardden zij een publiek of militair ambt om zo een salaris te verdienen. Ook kooplieden kregen interesse voor openbare ambten, aangezien deze hen grotere economische macht en meer prestige konden verschaffen. Een universitaire opleiding werd allengs gezien als een opstap naar zo'n publieke functie. Rijke kooplieden en aristocraten zonden hun zoons op een zogeheten Grand Tour (Grote Reis) door Europa. Deze jongelui bezochten dan universiteiten in verschillende Europese hoofdsteden, vaak vergezeld door een privé-leraar, als het even kon een man van de wetenschap. De hier beschreven vermenging van patriciërs en aristocraten was het kwam het meest voor in de tweede helft van de eeuw.

Direct onder de aristocraten en patriciërs stond de gegoede burgerij, die bestond uit protestantse geestelijken, juristen, artsen, industriëlen en hogere ambtenaren. Een lagere status was toebedeeld aan kleine zelfstandigen, gespecialiseerde handwerkslieden, administratief personeel en boeren. Nog een trede lager stonden geoefende arbeiders, huisbedienden en andere dienstverlenend personeel. Aan de voet van de pyramide bevonden zich de 'paupers', door Karl Marx later het proletariaat genoemd: verarmd landvolks, waarvan velen hun geluk beproefden in de steden, als bedelaar of dagloner.

De armen- en ziekenzorg was in Nederland voor die tijd bijzonder goed geregeld. Dit was in vorige eeuwen vooral een taak van gilden en van de katholieke kerk geweest. Na de reformatie nam de lokale overheid dit grotendeels over.

Omdat rijkdom, of het gebrek daaraan, zozeer iemands sociale status bepaalde waren de standen minder scherp afgebakend dan elders. Tenslotte kon het fortuin keren. Ook het calvinisme, dat nederigheid als een belangrijke deugd prijst, had daar veel mee te maken. Deze tendenzen zijn opmerkelijk bestendig gebleken. De huidige Nederlandse samenleving, hoewel veel meer geseculariseerd, wordt door velen nog steeds als opmerkelijk egalitair gezien.

Cultuur

De Lage Landen maakten in de 17e eeuw een culturele ontwikkeling door die zich onderscheidde van omringende landen. Zo zou de barok weinig invloed doen gelden, op enige uitzonderingen na (met name dichter Joost van der Vondel). De overdadigheid van de barok paste niet bij de strengheid van de merendeels calvinische bevolking.

De burgerij vormde de drijvende kracht achter de nieuwe ontwikkelingen, en dan met name in de westelijke provincies: eerst en vooral in Holland, in mindere mate in Zeeland en Utrecht. Waren het in andere landen vooral rijke aristrocraten die beschermheer van de kunsten werden, in de Lage Landen was hun bescheiden aantal er debet aan dat deze rol overgenomen werd door rijke kooplieden en andere patriciërs.

Centra van culturele activiteit werden gevormd door schutterij en rederijkerskamers. De primaire taak van de schutterijen was het verdedigen van een stad in tijden van nood en het uitvoeren van politietaken, maar daarnaast vormden zij een ontmoetingsplaats voor de gegoede middenklasse, die er met trots een prominente positie bekleedde, en er een behoorlijk bedrag voor over hadden om dit voor het nageslacht vast te laten leggen. De rederijkers vormden verenigingen (kamers) in de steden, die tot doel hadden literaire activiteiten te organiseren, zoals dicht- en toneelkunst en debatten, vaak in de vorm van wedstrijden. De steden waren trots op hun rederijkerskamer en ondersteunden deze.

Religie

Westerkerk (Western Church) - Amsterdam
gebouwd door Hendrick de Keyser (1565-1621)

De meeste mensen in de noordelijke provincies waren inmiddels calvinist. Dit wil niet zeggen dat er ook sprake was van eensgezindheid, integendeel. In het begin van de eeuw werd de Republiek verscheurd door bittere tegenstellingen tussen de 'preciezen' en de 'rekkelijken'. Laatstgenoemden, de remonstranten, geloofden niet in predestinatie (voorbeschikking tot hemel of hel, ongeacht iemands levenswandel) en pleitten voor vrijheid van geweten. Hun meer dogmatische tegenstanders, die zich contra-remonstranten noemden, wonnen het pleit bij de synode van Dordrecht. Het grote aantal vertakkingen binnen de reformatie zal er wellicht toe bijgedragen hebben dat de onderlinge tegenstellingen na verloop van tijd afzwakten en daarmee de onderlinge verdraagzaamheid weer toenam.

Ook het humanisme, dat in de 16e eeuw was opgekomen en dat in Desiderius Erasmus zo niet de geestelijk vader dan toch een belangrijk pleitbezorger had, had nog steeds een stevige voet aan de grond en droeg bij aan een klimaat van tolerantie.

Het viel niet mee om de genoemde tolerantie ook naar katholieken tentoon te spreiden, immers religie had (naast politieke en economische motieven) een belangrijke rol gespeeld in de opstand tegen Spanje, de Tachtigjarige Oorlog. Met geld kon echter veel bereikt worden. Zo konden katholieken na betaling van steekpenningen gedaan krijgen dat het houden van een mis (in een schuilkerk) oogluikend werd toegestaan, maar openbare ambten waren voor hen onbereikbaar.Hetzelfde gold voor anabaptisten (ook wel wederdopers genoemd) en voor joden.

Al met al was de verdraagzaamheid toch voldoende groot om grote aantallen mensen die in omringende landen om hun religie vervolgd werden aan te trekken. Met name dienen de (vaak gefortuneerde) joodse kooplieden uit Portugal vermeld te worden. Uit Frankrijk kwamen, na de intrekking van het Edict van Nantes in 1685 veel hugenoten en joden, velen van hen waren gespecialiseerde handwerkslieden en wetenschappers. Dat de tolerantie niet ongelimiteerd was zou filosoof Baruch de Spinoza (1632-1677) ondervinden.

Zie ook Gouden Eeuw, Personen

Wetenschap

De intellectuele ruimdenkenheid en verdraagzaamheid trok denkers aan van overal uit Europa. Met name de gerenommeerde Universiteit van Leiden (in 1575 door de stadhouder gesticht, als teken van erkentelijkheid voor de rol van Leiden in het verzet tegen Spanje - zie Leids Ontzet, 3 oktober 1574) werd een ontmoetingsplaats voor deze mensen. Zo leefde en werkte de Franse filosoof René Descartes in Leiden van 1628 tot 1649.

Hollandse rechtsgeleerden waren vermaard om hun kennis van internationaal zeerecht en handelsrecht. Hugo de Groot (Hugo Grotius) (1583-1645) legde de fundamenten voor het internationale recht. Hij ontwikkelde het concept van de Vrije Zeeën of Mare liberum, dat overigens fel bestreden werd door Engeland, die in de loop van de 17e eeuw Hollands belangrijkste concurrent werd voor de heerschappij over de wereldzeeën. Ook formuleerde De Groot wetten, in zijn boek De iure belli ac pacis (Over oorlogs- en vredesrecht), voor het reguleren van conflicten tussen naties.

Antonius van Leeuwenhoek

Christiaan Huygens (1629-1695) was een beroemd wiskundige, natuurkundige en astronoom. Hij stond aan de basis van het slingeruurwerk, wat een grote stap voorwaarts zou betekenen voor het exact bijhouden van tijd. Van zijn astronomische waarnemingen dient die van de ringen van Saturnus vermeld te worden. Hij leverde ook belangrijke bijdragen aan de optica. Voor deze optica was de belangrijkste wetenschapper zonder twijfel Antonius van Leeuwenhoek die de microscoop uitvond of sterk verbeterderde (de meningen hierover zijn verdeeld), en met zijn systematische waarnemingen van al wat te klein was om met het oog waar te kunnen nemen de basis legde voor de celbiologie.

Belangrijke Nederlandse waterbouwkundige ingenieurs waren Simon Stevin (1548-1620), die tevens wiskundige was, en Jan Leeghwater (1575-1650). Met name Leeghwater heeft middels diverse grote inpolderingsprojecten belangrijke overwinningen behaald in de eeuwige strijd van Nederland tegen het water.

Ook weer als gevolg van het tolerante klimaat maakten uitgeverijen een grote bloeiperiode mee. Veel boeken over religie, filosofie en wetenschap die in andere landen controversieel werden gevonden werden daarom in Nederland gedrukt en heimelijk naar het buitenland uitgevoerd. Aldus werden de Lage Landen in de 17e eeuw allengs meer de uitgever van Europa.

Zie ook Gouden Eeuw, Personen

Schilderkunst

Zoals reeds eerder vermeld was de clientèle van de Nederlandse kunstenaar zeer verschillende van die van hun buitenlanse collega's (zie ook sectie cultuur hierboven). Dit had invloed op de onderwerpen die men hier koos en de stijl van schilderen. Nog een verschil met het buitenland was dat veel doeken niet in opdracht vervaardigd werden, maar via veilingen en kunsthandelaren afgezet werden. Deze aanpak werkte specialisatie in de hand, waardoor de net niet briljante schilders zich op een thema van eigen keuze kon toeleggen en in dat genre toch konden excelleren.

Populaire genres waren

  • historiestukken
  • portretten (zowel individuele als groepsportretten)
  • landschappen en stadsgezichten
  • stillevens
  • alledaagse taferelen (men noemt deze ook wel genrestukken)

Mengvormen van deze categoriën kwamen ook voor. Ook werden vaak allegorische voorstellingen afgebeeld, voorstellingen dus waarin objecten met een symbolische betekenis aan het hoofdonderwerp worden toegevoegd. Zo kon een stilleven bijvoorbeeld een schedel, een zandloper en een uitgedoofde kaars bevatten, elk een symbool van sterfelijkheid. Seizoenen werden vaak uitgebeeld door een menselijke activiteit af te beelden die typerend was voor die tijd van het jaar: schaatsen, zaaien, oogsten, etc. Afbeeldingen hadden ook vaak onder de oppervlakte een moralistische lading.

Historiestukken
Deze categorie omvat niet alleen schilderijen die werkelijke historische gebeurtenissen afbeelden, maar ook voorstellingen van bijbelse, mythologische, literaire en allegorische voorstellingen. Minder dan in omringende landen, waar de adellijke of geestelijke opdrachtgevers vaak aanstuurden op het inboezemen van ontzag bij de kijker, schilderde men in Nederland grote, dramatische, historische of bijbelse voorstellingen. In plaats daarvan legden schilders, met name in de noordelijke Nederlanden, zich toe op het beroeren van de kijker door hem of haar deelgenoot te maken van een tafereel van diepgaande intimiteit.

Zo zijn Rembrandt en Rubens representatieve voorbeelden van de grote verschillen in stijl tussen schilders uit de Republiek, de noordelijke provincies, enerzijds en Vlaanderen, de zuidelijke provincies, anderzijds.

Veel belangrijke Nederlandse schilders zijn geïnspireerd en beïnvloed, althans in hun beginjaren, door Italiaanse voorbeelden. Copieën van Italiaanse meesterwerken waren circuleerden hier. Deze suggereerden bepaalde compositorische schemas. Ook de behandeling van licht en donker (chiaroscuro), waar de Nederlanders zelf absoluut meesters in zouden worden, was voor een deel terug te voeren op Italiaanse voorgangers, met name op Caravaggio. Ook trok men zelf naar Italië om de voorbeelden met eigen ogen te kunnen aanschouwen.

(Groeps-)portretten

Bestand:RembrandtNightwatch.jpg
Rembrandt De Nachtwacht (1642)

Geschilderde portretten waren in de 17e eeuw in de Nederlanden zeer gewild. Rijke handelaren en patriciërs lieten zich graag afbeelden. Ook werden veel opdrachten geplaatst door de vooraanstaande leden van een schutterij of bestuursorgaan.

Vooral in de eerste helft van de eeuw waren portretten erg formeel, en strak van opbouw. Vaak zat een groep rond een tafel, en was ieders blik naar de toeschouwer gericht. Kledij werd zeer minutieus afgebeeld. Dit gold ook voor meubels en eventuele andere objecten, om zo de maatschappelijke positie van de geportretteerde te onderstrepen. Later in de eeuw werden groepstaferelen levendiger en de kleuren helderder.

Wetenschappers poseerden vaak gezeten tussen hun instrumentarium en studieobjecten. Artsen werden meermalen afgebeeld tijdens een 'anatomische les': gegroepeerd rond een lijk, terwijl een van hen college gaf. De beroemdste hiervan is de Anatomische Les van dr. Nicolaes Tulp (1632, Mauritshuis, Den Haag).

Bestuursraden zagen zich graag afgebeeld rond een tafel, ernstig kijkend. De sobere donkere kledij benadrukte enerzijds hun gestrengheid en nederheid, maar maakte door zorgvuldig gepenseelde verfijning en snit toch duidelijk dat zij niet tot de minsten behoorden. Families lieten zich graag vereeuwigen in hun luxueuse huizen.

Vooral in Haarlem en Amsterdam werden veel schutterstukken vervaardigd. De opdrachtgevers poseerden als machtige, joyeuze, zwierige mannen van de wereld. Ook hier eerst weer veel gezelschappen die rond een tafel gezeten waren. Later werd de mise en scene dynamischer. Het bekendste schutterstuk is De Schutterscompagnie van kapitein Frans Banning Cocq, beter bekend als De Nachtwacht (1642, Rijksmuseum, Amsterdam). In Amsterdam zouden de meeste schutterstukken uiteindelijk in het bezit van de gemeente komen. Veel daarvan zijn nu onderdeel van de vaste collectie van het Amsterdams Historisch Museum.

Bij veel groepsportretten betaalde iedereen die afgebeeld wilde worden de schilder apart, die dan de plaats van de persoon op het schilderij liet afhangen van de bijdrage: met een royale betaling kon met zich van een plaats op de voorgrond verzekeren, en werd men in vol ornaat van hoofd tot voeten uitgebeeld; had men bescheiden bijgedragen, dan figureerde men al gauw op de achtergrond, het hoofd nog net zichtbaar tussen omstanders.

Johannes Vermeer Melkmeid 1658-1660

Alledaagse taferelen
Veel genre schilderijen, die op het eerste gezicht alleen het leven van alledag toonden, waren in feite illustraties van oude spreekwoorden en gezegden of hadden een moralistische boodschap, die tegenwoordig niet altijd meer makkelijk te achterhalen is. Alle rangen en standen werden afgebeeld. Genre schilderijen verschaffen ons veel inzicht in hoe onze voorzaten uit de 17e eeuw door het leven gingen.

Landschappen en stadsgezichten
Ook het schilderen van landschappen was een geliefde bezigheid in de 17e eeuw. In het begin van de Gouden Eeuw werd veel geschilderd in de stijl van 16e eeuwse voorgangers uit Vlaanderen, met name Antwerpen. Deze Vlamingen hadden weinig belang gehecht aan realisme. Doeken werden vaak in het atelier vervaardigd en waren deels aan de fantasie ontsproten. Dit zou nu spoedig veranderen: men ging nu schilderen wat men zelf waargenomen had, vaak aan de hand van schetsen die op locatie gemaakt waren. De horizon werd nu vaak laag gehouden, waardoor er meer ruimte kwam voor de vaak zo indrukwekkende en karakteristieke hollandse wolkenluchten, met hun geheel eigen licht. Duinformaties behoorden tot de favoriete onderwerpen, maar ook rivierlandschappen met brede uiterwaarden, waar koeien op graasden, een silhoutte van een stad op de achtergrond. Ook winterlandschappen maakte men graag. Natuurlijk was ook de zee een onuitputtelijke bron van inspiratie. Tenslotte leefden veel Nederlanders van de vruchten van de zee of van overzeese handel, was de zee regelmatig een geduchtige tegenstander, die toch allengs meer land ontfutseld werd, maar ook dikwijls een, nochtans grillige, bondgenoot als Hollandse zeehelden hun triomfen vierden. Grote doeken verhaalden van beroemde zeeslagen, van een Hollandse marine op de toppen van haar kunnen.

Ook architectuur fascineerde de nederlanders, in het bijzonder van kerken. Schilders legden interieur of exterieur van een gebouw zo nauwgezet mogelijk vast. Naarmate de eeuw vorderde werden nieuwe inzichten in de werking van het perspectief enthousiast toegepast.

Stillevens
Met name stilllevens boden een schilder (en een enkele schilderes) de gelegenheid om zijn/haar kundigheid te etaleren in het overtuigend en zeer gedetailleerd en met realistische lichteffekten afbeelden van texturen en oppervlakken. Allerlei soorten drank en etenswaar, uitgestald op een tafel, zilveren bestek, fijn tafellinnen dat in plooien afhing, dit alles vormde een uitdaging voor fijnschilders. Met name schilders uit Leiden blonken in dit genre uit.


De meest vermaarde Nederlandse schilders uit de 17e eeuw waren: Ferdinand Bol, Albert Cuyp, Gerdard Dou, Carel Fabritius, Govert Flinck, Jan van Goyen, Frans Hals, Pieter de Hooch, Pieter Pieterszoon Lastman, Jan Lievens, Nicolaes Maes, Adriaen van Ostade, Paulus Potter, Rembrandt Harmenszoon van Rijn, Pieter Saenredam, Jan Steen, Johannes Vermeer

Zie voor meer gegevens over deze schilders en vele anderen Gouden Eeuw, Personen

Architectuur

Waag - Gouda - 1667
Gebouwd door Pieter Post (1608-1669)

Ook de architectuur beleefde hoogtijdagen in de Gouden Eeuw. De bloeiende economie had tot gevolg dat de steden enorm in omvang toenamen. Er werden nieuwe stadhuizen, wagen en pakhuizen gebouwd. Kooplieden die een fortuin vergaard hadden gaven opdracht tot de bouw van een nieuw pand, met rijk geornamenteerde gevel, langs een van de vele nieuwe grachten, die voor transport- en verdediginsdoeleinden waren gegraven. Ook werden nieuwe landhuizen gebouwd, maar niet in grote aantallen.

In het begin van de 17e eeuw overheersten nog de stijl van de late gothiek, gecombineerd met renaissance motieven. Na enkele decennia nam de invloed van het Franse classicisme sterk toe: de nadruk werd gelegd op verticale elementen, het gebruik van ornamentatie nam af, natuursteen kreeg de voorkeur boven baksteen. In de laatste decennia van de 17e eeuw werd deze soberheid meer en meer benadrukt. Rond 1670 was de ingang van een huis het meest opvallende kenmerk van een gevel geworden, met zuilen aan weerszijden en mogelijk een balkon erboven, maar geen verdere decoratie.

Vanaf 1595 werden veel hervormde kerken gebouwd. Veel daarvan zijn nog steeds in het oog springende gebouwen in een stad.

De meest vermaarde Nederlandse architecten van de 17e eeuw waren: Jacob van Campen, Lieven de Key, Hendrick de Keyser

Zie voor meer details en namen Gouden Eeuw, Personen

Literatuur

In de 17e eeuw verplaatste het centrum van literaire activiteit zich van de zuidelijke naar de noordelijke Nederlanden. Dit werd deels veroorzaakt doordat veel kunstenaars en intellectuelen tijdens de Tachtigjarige Oorlog de Spaanse overheersers ontvluchtten, met name na de val van Antwerpen in 1585.

Verhaallijnen werden ontleend aan de bijbel en de vaderlandse geschiedenis. Het bekendse stuk uit deze tijd is de Gijsbrecht van Aemstel, in 1637 geschreven door Joost van der Vondel. Het stuk is gesitueerd in het Amsterdam van rond 1300, en verhaalt van de rampen die de stad in haar bestaan bedreigden na de dood van Floris V. De Gijsbrecht werd eeuwenlang jaarlijks op nieuwjaarsdag in Amsterdam opgevoerd, een traditie die tot 1968 stand hield.

Meer dan andere kunstvormen zou de literatuur door de barok beïnvloed worden. Naarmate de 17e eeuw vorderde nam het niveau van de literaire productie af. Schrijvers begonnen hun voorgangers te imiteren. Ook werden literaire stijlen steeds meer geformaliseerd.

De meest vermaarde literatoren van de 17e eeuw waren: Gerbrand Adriaenszoon Bredero, Jacob Cats, Pieter Corneliszoon Hooft, Joost van der Vondel

Zie voor meer details en namen Gouden Eeuw, Personen


Beeldhouwkunst

De nederlandse prestaties op het vlak van de beeldhouwkunst worden minder hoog aangeslagen dan die in de schilderkunst en architectuur. Er werden ook minder sculpturen vervaardigd dan in omringende landen. Enerzijds was dit te verklaren door de totale afwezigheid ervan in protestantse kerken; tenslotte was de reformatie mede voortgekomen uit de afkeer van de beeldenverering in de katholieke kerk. Anderzijds had dit te maken met de kleine vraag naar beelden uit aristocratische kringen. Wel werden beeldhouwwerken gemaakt voor overheidsgebouwen en het exterieur van kerken. Particulieren gaven vaak opdracht tot het vervaardigen van een buste, dikwijls om een gevel te verfraaien. Er was ook vraag naar grafmonumenten.

Nederlandse beeldhouwers uit de 17e eeuw waren onder andere : Hendrick de Keyser, Artus Quellinus sr.

Zie ook Gouden Eeuw, Personen

Muziek

In de 17e eeuw maakte men graag muziek in de huiselijke kring. Bekende instrumenten waren: de luit, het klavecimbel, de viola da gamba en de fluit. Er werden veel liederenboeken uitgegeven. Muzikale invloeden uit Engeland, Frankrijk en Italië voerden de boventoon in de Nederlanse muziek. Vanaf het midden van de eeuw werden meer en meer lyrische drama's, balletten en opera's opgevoerd in de Amsterdamse Schouwburg, die in 1638 geopend was.

De meest vermaarde nederlandse componisten uit de 17e eeuw waren: Constantijn Huygens, Jan P. Sweelinck.

Zie ook Gouden Eeuw, Personen