Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 40

STUDIEHANDLEIDING

JUNIORSTAGE
2022-2023
Opleiding Fysiotherapie
Inhoudsopgave

Introductie 3

1. Planning en organisatie 4

2. Leerdoelen en beoordelingssystematiek 8

3. Het kennismakings- c.q. sollicitatiegesprek 11

4. Plan van aanpak 12

5. Stoppen met stage/onvoldoende beoordeling 14

Bijlage 1: Fysiotherapeutische competenties juniorstage 15

Bijlage 2: Complexiteit 16

Bijlage 3: Mini Clinical Examination (mini-CEX) 17

Bijlage 4: Feedback 18

Bijlage 5: Opdracht en uitwerking casus klinisch redeneren (stagelab) 19

Bijlage 6: Format inhoudsopgave stageverslag 22

Bijlage 7: Self-assessment juniorstage t.b.v. tussenevaluatie 23

Bijlage 8: Self-assessment juniorstage t.b.v. eindevaluatie 26

Bijlage 9: Beoordelingsformulier juniorstage praktijk 28

Bijlage 10: Beoordelingsformulier stageverslag 30

Bijlage 11: Beoordelingsformulier plan van aanpak 31

Bijlage 12: De SWOT-analyse 32

Bijlage 13: Formulier onvoldoende / afgebroken stage 33

Bijlage 14: Het doorstroomprofiel 34

Bijlage 15: Criteria stage verlenende instelling 35

Bijlage 16: Akkoord stagebegeleider t.a.v. inhoud stageverslag 36

2
Introductie
Voor je ligt de studiehandleiding van de juniorstage. In deze studiehandleiding vind je alle informatie
die je nodig hebt voor deze stage, zoals hoeveel uur je stage moet lopen en welke opdrachten je
gaat uitvoeren. Als eerste wordt de planning en organisatie van de juniorstage beschreven.
Vervolgens beschrijft de handleiding hoe je tot leerdoelen komt en hoe de beoordeling tot stand
komt. Daarna volgt praktische informatie voor het kennismakingsgesprek, het plan van aanpak en
wat je moet doen als je onverhoopt moet stoppen met je stage. Voor informatie over het stagelab,
wat deels met de juniorstage samenhangt, kun je de informatie op de digitale leeromgeving (DLO)
raadplegen.

Veel succes en plezier met het opdoen van praktijkervaring!

Marjolijn Kooistra, stagecoördinator fysiotherapie

3
1. Planning en organisatie

Juniorstage en onderwijs
De juniorstage loop je in het tweede jaar van de opleiding. Je loopt in totaal 112 uur stage, je bepaalt
zelf, in overleg met je stagebegeleider, wanneer je dat doet. Deze stage-uren loop je op een
stageadres dat door jouzelf gevonden is. Hoe je deze uren inplant gebeurt in overleg met je
begeleider in de praktijk.

Het is van belang om tijdig met het zoeken naar een adres te beginnen, bij voorkeur start je hiermee
in de zomervakantie. Bij voorkeur heb je voor het einde van module 3.1 een stageadres gevonden.
Heb je tegen die tijd nog geen adres gevonden, neem dan contact op met je SB-docent om je
plannen rondom het zoeken van een adres te bespreken. Elke setting waar een fysiotherapeut werkt
is geschikt voor deze stage. Als je een geschikt adres gevonden hebt voor je juniorstage, mag je
eventueel een van je seniorstages ook op dit adres lopen, mits het adres geschikt is voor een
seniorstage. Dit wordt bepaald door het stagebureau. Van alle stages die je doet tijdens je opleiding
(WVO’s, juniorstage, seniorstages) mag je eventueel twee stages op hetzelfde adres lopen. Dit
kunnen echter nooit beide seniorstages zijn, die moeten op verschillende adressen gelopen worden.

Mogelijkheden voor periodes en momenten voor het lopen van je juniorstage zijn:

 Module 3.1, 3.2 en 3.3: op de lesvrije dag(en), in de middag/ avond op lesdagen, en in de


lesvrije week (herfstvakantie).
 Module 4.1: 2 lesvrije dagen per week, in de middag/ avond op lesdagen en in de lesvrije
week.

Indien je de juniorstage moet herkansen kan dit mogelijk op de volgende momenten:

 Module 4.2: op de lesvrije dag(en), in de middag/ avond op lesdagen.


 Module 4.3: op de lesvrije dag(en), in de middag/ avond op lesdagen.

Gedurende het tweede jaar volg je ook stagelab lessen. Deze lessen zijn gericht op het proces van
klinisch redeneren bij verschillende patiëntencategorieën. Op DLO vind je meer informatie over
stagelab.

Taken en rollen
In deze paragraaf wordt de rolverdeling van de verschillende betrokkenen bondig uiteengezet.

Stagiair

 Zoekt een eigen adres en checkt of dit adres voldoet aan de criteria (zie bijlage 15) en
geeft dit door aan de SB-docent.
 Nadat de SB-docent akkoord heeft gegeven voor de juniorstage op dit adres neemt de
student contact op voor een kennismakingsgesprek.
 Student geeft het adres door aan het stagebureau en zij koppelen de student in OnStage
aan het bedrijf.
 De stagiair is verantwoordelijk voor het op tijd afronden van de nodige stappen in
OnStage en het inleveren van de formulieren, stageovereenkomst, plan van aanpak en het
stageverslag volgens de planning, zoals opgenomen in deze studiehandleiding.
 Naast het effectief stagelopen, werkt de student zelfstandig aan het stageverslag. Ook
verdiept hij zich in (wetenschappelijke) literatuur om noodzakelijke kennis en
vaardigheden aan te vullen.
 De student is verantwoordelijk voor zijn leerproces en werkt doelbewust aan het
ontwikkelen van de competenties, en zijn leerdoelen zoals omschreven in het plan van
4
aanpak.
 De student vraagt proactief om feedback en feedforward en bespreekt zaken die de
voortgang tijdens de stage belemmeren met de stagebegeleider en SB-docent. Bij
calamiteiten schakelt de student de SB-docent in.
 De student toont professioneel gedrag conform de regels van het stageadres en de
stageovereenkomst.
 De student is verantwoordelijk voor het plannen van de contactmomenten tussen SB-
docent en stagebegeleider, alsmede voor het plannen van het eindgesprek na de stage
met de SB-docent.

Stagebegeleider

 De stagebegeleider begeleidt de student tijdens de stage en ondersteunt zijn leerproces.


 De stagebegeleider geeft (op verzoek) feedback en feedforward, en vult twee keer de
mini-CEX, alsook de eindevaluatie in.
 De stagebegeleider controleert of het stageverslag waarheidsgetrouw is en voldoet aan
de AVG-regelgeving. Hij beoordeelt het verslag niet.
 De stagebegeleider geeft de SB-docent een onderbouwd adviescijfer voor de stage.

SB-docent

 De SB-docent is het eerste aanspreekpunt bij inhoudelijke vragen of calamiteiten. Bij


calamiteiten wordt het stagebureau ingelicht.
 De SB-docent heeft minimaal twee keer contact met de stagebegeleider; aan het begin
van de stage en aan het einde van de stage en indien nodig ook bij de tussenevaluatie.
 De SB-docent beoordeelt het plan van aanpak en geeft feedback. Bij een onvoldoende
plan van aanpak wordt deze herkanst. Bij een onvoldoende herkansing kan de stage
worden afgebroken. In dat geval moet het stagebureau op de hoogte worden gebracht en
dient voor de herkansing de daarvoor opgestelde procedure gevolgd te worden.
 Het stageverslag wordt beoordeeld door de SB-docent.
 De SB-docent kent het definitieve cijfer voor de juniorstage toe. De beoordeling wordt
gebaseerd op het onderbouwde adviescijfer van de stagebegeleider en de beoordeling
van het stageverslag.
 De SB-docent voert het eindcijfer door in SIS, ná het afronden van het dossier in OnStage.

Planning
De juniorstage kent een aantal belangrijke acties om het proces in goede banen te leiden. Hieronder
zie je een schema waarin deze acties staan vermeld. Ook zie je welke taken bij jou, bij je
stagebegeleider en bij de SB-docent liggen.
Het is de bedoeling dat je dit schema overneemt in je PvA en hier zelf data in zet en deze goed
afstemt met je SB-docent. De planning van de juniorstage is van elke student anders, dus het
noemen van algemene deadlines en weeknummers is niet haalbaar. Let op: indien je in september
van volgend studiejaar start met seniorstage 1, zorg dan dat je uiterlijk april van dit studiejaar je
juniorstage volledig hebt afgerond (stagebureau start in april met het maken van de indeling van
september). Dat wil zeggen dat de juniorstage met een voldoende beoordeeld is en dat alle stappen
in OnStage zijn afgerond.
Periode Acties Door wie?

Zomervakantie Zoeken geschikt stageadres juniorstage, checken of adres voldoet aan Stagiair
gestelde criteria uit bijlage 15 (bij voorkeur voor het einde van module 3.1,

5
anders contact met SB-docent)

Direct na ontvangen Kennismaking op het adres, uitwisselen verwachtingspatroon en Stagiair


akkoord voor het stageovereenkomst bespreken.
adres

Start Start stage, stagiair voert stagebegeleider in en uploadt Stagiair


stageovereenkomst in OnStage. (Bij voorkeur voor het einde van module
3.2, anders contact met SB-docent)

1 week voor de Inleveren plan van aanpak op OnStage (SB docent hierover inlichten) Stagiair
start van de stage

Binnen 14 dagen na Nakijken plan van aanpak via Onstage en terugrapportage, duidelijke SB-docent
ontvangst PvA feedforward bij een onvoldoende

SB-docent contacteert stageadres voor kennismaking SB-docent

Binnen 14 dagen na Revisie plan van aanpak Stagiair


beoordeling PvA

Nakijken herkansing plan van aanpak via Onstage en terugrapportage. SB-docent


Wanneer plan van aanpak nog onvoldoende is, overleggen met adres wat
te doen. Wanneer stagebegeleider en SB-docent beiden geen vertrouwen
hebben in het vermogen van de stagiair om zich te herstellen, kan de stage
in overeenstemming afgebroken worden.

Na 50-60 uur stage Tussentijdse evaluatie stagiair en stagebegeleider Stagiair/stagebegeleider

Direct na Stagiair uploadt het verslag van de tussentijdse evaluatie op Onstage (SB- Stagiair
tussentijdse docent hierover inlichten), bestaande uit de mini-CEX, het self-assessment
evaluatie en de tussenevaluatie.

Indien van Tussenevaluatie (telefonisch) SB-docent en stagebegeleider SB-docent


toepassing
Indien de prognose voor het behalen van de juniorstage ORANJE is: check
of de student in de leerroute zit met start seniorstage I in september. Zo
ja: contact met stagebureau over plaatsing en/of aanpassing
doorstroomprofiel

Na 100 uur stage Eindevaluatie stagiair en stagebegeleider (bij voorkeur voor 2e helft Stagiair/stagebegeleider
module 4.1, anders contact met SB-docent).

Stagiair uploadt de eindevaluatie en stageverslag op OnStage SB-docent


hierover inlichten)

Indien de stage niet wordt behaald: check hoofdstuk 5 van deze


studiehandleiding voor de te ondernemen stappen.

SB-docent evalueert telefonisch met stagebegeleider SB-docent

Uiterlijk laatste Stagiair uploadt vragenlijst t.b.v. kwaliteit stage op OnStage Stagiair
stagedag

Max. 1 week na de Stagiair levert stageverslag in bij SB docent stagiair


laatste stagedag

Binnen 14 dagen na SB-docent beoordeelt stageverslag en plant eindgesprek met student SB-docent
ontvangst
stageverslag

Eindgesprek stage tussen stagiair en SB-docent Stagiair / SB-docent

Binnen 14 dagen na Eventueel revisie stageverslag Stagiair


beoordeling 1e
versie stageverslag

6
Afronden dossier. Het cijfer wordt pas doorgevoerd in SIS na afronden SB-docent
gehele dossier.

Invoeren eindcijfers door SB-docent SB-docent

Ingangseisen
Voor de juniorstage zijn geen ingangseisen. We willen graag dat je zo vroeg mogelijk in je studie echt
participeert in het werkveld. Zo krijg je een goed beeld van het werkveld, van wat jou interesseert en
van je eigen functioneren: je sterke punten en je ontwikkelpunten.

7
2. Leerdoelen en beoordelingssystematiek

Ontwikkeling tot start-bekwaam fysiotherapeut


In je opleiding tot fysiotherapeut volg je in het tweede jaar de juniorstage. Na het behalen van je
propedeuse en juniorstage (dit zijn ingangseisen seniorstage I) volg je in het derde en het vierde jaar
van de opleiding respectievelijk de seniorstage I en II. De stages hebben als doel de competenties
zoals omschreven in het KNGF Beroepsprofiel Fysiotherapeut (2021) binnen een werkomgeving
eigen te maken tot het niveau van een startend beroepsbeoefenaar. Tijdens de stages ligt het accent
op de competentiegebieden de zorgverlener, de gezondheidsbevorderaar, de
samenwerkingspartner, de organisator, de reflectieve professional en de communicator.

De competentiegebieden de zorgverlener, de gezondheidsbevorderaar en de communicator komen


aan bod bij de opdracht klinisch redeneren die voor het stagelab wordt uitgevoerd. Met de reflecties
in het stageverslag wordt het competentiegebied de reflectieve professional getoetst.

In je plan van aanpak neem je leerdoelen op voor je juniorstage. Deze helpen je jouw leerproces
gericht te sturen. Je kunt je leerdoelen baseren op de fysiotherapeutische competenties. In bijlage 1
staan de fysiotherapeutische competenties waarop je tijdens je juniorstage wordt beoordeeld, je ziet
deze terug in het zelf-assessment formulier en in het eindevaluatieformulier. Je werkt tijdens je
juniorstage aan al deze algemene leerdoelen, mits deze haalbaar en passend zijn in de setting waar
jij stageloopt.

Vervolgens stel je 3-5 persoonlijke leerdoelen op. Deze kunnen bijvoorbeeld voortkomen uit de
SWOT-analyse (zie bijlage 12), feedback van docenten of een begeleider tijdens je praktijktoetsen of
werkveldoriëntaties (WVO’s). Het is belangrijk stil te staan bij verbeterpunten uit eerdere stages of
(praktijk)toetsen, zodat je hier gericht aan kunt gaan werken.

Complexiteit
Tijdens de stages verwachten we dat je jezelf ontwikkelt en in toenemende mate met complexe
casuïstiek zult kunnen omgaan. Dit is een belangrijke graadmeter bij de beoordeling van de stage.
Voor de juniorstage verwachten we dat je binnen de hierboven genoemde competentiegebieden
fysiotherapeutische handelingen gedeeltelijk of onder supervisie adequaat kunt uitvoeren in relatie
tot laag complexe casuïstiek. Voor de seniorstage I verwachten we dat je de verschillende
competenties zelfstandig en adequaat kunt uitvoeren in relatie tot laag complexe casuïstiek. Voor de
seniorstage II verwachten we dat je de verschillende competenties zelfstandig en adequaat kunt
uitvoeren in relatie tot minimaal midden complexe casuïstiek.

Complexiteit kan zitten in de patiënt, de zorgsituatie en/of de context. Als de patiënt, de zorgsituatie
óf de context minimaal midden complex is, mag een casus worden geclassificeerd als midden
complex. Gebruik de tabellen in bijlage 2 om de complexiteit te duiden.

Stage opdrachten
Gedurende de juniorstage werk je aan drie stageopdrachten. Dat zijn het praktijkgedeelte, de
stageopdracht klinisch redeneren en het stageverslag.

1. Het praktijkgedeelte
Dit is het voornaamste deel van je stage. Je verdeelt zelf de 112 verplichte stage-uren over je
2e studiejaar. Van de gelopen uren houd je een urenregistratie bij en die neem je op in je
stageverslag. Het praktijkgedeelte wordt beoordeeld door jouzelf middels self-assessments
en door je stagebegeleider middels de eindevaluatie. Gedurende je stage vult je
stagebegeleider minimaal 2x een mini-CEX (zie bijlage 3) voor jou in. Daarnaast vraag je aan
8
patiënten en aan collega-fysiotherapeuten feedback op jouw handelen. Voor het vastleggen
van deze feedback gebruik je bijlage 4. Tijdens je stage verzamel je feedback van minimaal
drie professionals en/of patiënten, waaronder minimaal één fysiotherapeut en één patiënt.
Wie de derde persoon is die je om feedback vraagt, staat je vrij. Dit mag nog een patiënt of
fysiotherapeut zijn, maar kan bijvoorbeeld ook een andere (para)medicus zijn.
De verzamelde feedback en de ingevulde mini-CEX formulieren gebruik je om jouw
persoonlijke reflecties in je stageverslag te onderbouwen.

2. Stageopdracht klinisch redeneren


Voor de stageopdracht klinisch redeneren moet je een casus uitwerken, deze voeg je als
bijlage toe aan je stageverslag. Het format en uitleg van deze opdracht staat in bijlage 5 van
deze studiehandleiding. Deze casus laat je door je stagebegeleider controleren op
waarheidsgetrouwheid en voldoen aan de AVG. Deze casus presenteer je tijdens Stagelab en
is de leidraad voor de praktische invulling van een les.

3. Het stageverslag
In bijlage 6 staat overzichtelijk vermeld uit welke onderdelen je stageverslag moet bestaan.
Je schrijft als onderdeel van je stageverslag een kritische reflectie, waarbij je terugblikt op
het verloop van je stage, de mate waarin jij je leerdoelen hebt bereikt, je SWOT-analyse
bijstelt en doelen opstelt voor het vervolg van je studie en stages. Zorg ervoor dat je tijdens
je stage voldoende “bewijsmateriaal” verzamelt waarmee je jouw persoonlijke reflecties in
je verslag kunt onderbouwen. Voorbeelden van bewijsmateriaal zijn verslagen van
evaluatiegesprekken tussen jou en je begeleider, feedback die je ontvangen hebt van
patiënten en/of van je begeleider en zelfevaluaties van je leerdoelen. Zorg dat je dit
bewijsmateriaal op verschillende momenten (dus ook in het begin en niet alleen in de
tweede helft) in je stage verzamelt, zodat aan het einde van je stage duidelijk is welke
ontwikkeling je hebt doorgemaakt.

Beoordeling van de stage


De beoordeling van de juniorstage bestaat uit twee onderdelen. Ten eerste het praktijkgedeelte dat
beoordeeld wordt door je stagebegeleider, in samenspraak met je SB-docent. Ten tweede het
stageverslag, waarvoor je een beoordeling krijgt van je SB-docent.

Praktijkgedeelte
Tijdens de juniorstage vraag je je stagebegeleider minimaal twee keer de mini-CEX in te vullen. De
mini-CEX dient niet ter beoordeling, maar wordt ingezet om de student te motiveren zich
voortdurend te blijven ontwikkelen.
Halverwege de juniorstage vindt een tussenevaluatie plaats. Plan zelf samen met je begeleider,
ongeveer als je 50-60 uur stage hebt gelopen, een afspraak hiervoor in. Voor de tussenevaluatie vul
je het self-assessment (bijlage 7) in. Je geeft jezelf hierin feedback en geeft een prognose ten aanzien
van het al dan niet behalen van jouw stage. Jouw stagebegeleider geeft tijdens het gesprek ook een
prognose voor het wel of niet halen van jouw stage (zie onderaan bijlage 7). Na het gesprek met je
stagebegeleider voer je de tussenevaluatie in OnStage in en breng jij je SB-er hiervan op de hoogte.

Aan het einde van je stage vindt de eindevaluatie plaats. Plan ook hiervoor tijdig een afspraak in. Ter
voorbereiding op dit gesprek vul jij weer een zelf-assessment in (bijlage 8) en daarop geef je aan of
en hoe jij je, in de periode tussen de tussenevaluatie en de eindevaluatie, op de verschillende
competentiegebieden hebt ontwikkeld. Tijdens de eindevaluatie vult de stagebegeleider het
beoordelingsformulier (bijlage 9) in, waarbij hij/zij een onderbouwd adviescijfer geeft conform het
beoordelingsformulier. Dit formulier voer jij in Onstage in. De SB-docent borgt een beoordeling
conform de criteria in het beoordelingsformulier en kent het eindcijfer toe.
9
De SB-docent voert het eindcijfer door in SIS, ná het afronden van het dossier in OnStage.

Stageverslag
Je stageverslag lever je uiterlijk 1 week na het afronden van je juniorstage in Onstage in. Je
stagebegeleider beoordeelt dit verslag niet inhoudelijk, maar kijkt wel of de inhoud ervan
waarheidsgetrouw is. Hiervoor zet hij/zij zijn handtekening (zie bijlage 16).
Je SB-docent beoordeelt het stageverslag middels het beoordelingsformulier (zie bijlage 10)

10
3. Het kennismakings- c.q. sollicitatiegesprek

Met het kennismakings- c.q. sollicitatiegesprek met je stagebegeleider leg je de basis voor een goede
stage. Door hierop voor te bereiden, zorg je voor een goede eerste indruk, weet je waar je aan toe
bent en leg je de basis voor een goede samenwerking en leerproces.

Voorbereiding
Maak een samenvatting van je oriëntatie op het adres:

 Wat heb je op de website gelezen over het adres?


 Wat bieden ze qua zorg en diensten aan?
 Wat zijn belangrijke kenmerken van het stageadres?
 Welke fysiotherapeuten werken er?

Stel vragen op voor het kennismakings- c.q. sollicitatiegesprek en neem je concept plan van aanpak
mee om de stagebegeleider inzicht te geven in je voorbereiding. Bespreek hoe de begeleiding eruit
gaat zien, bijvoorbeeld met wie je meeloopt en of er vaste evaluatiemomenten zijn tijdens je stage.
Daarnaast is het goed ook wat over jezelf te vertellen en eventuele bijzonderheden in je persoonlijke
situatie te bespreken. We adviseren je om samen met je stagebegeleider de studiehandleiding door
te nemen en eventuele vragen van zijn of haar kant te beantwoorden. Mocht je niet in staat zijn
bepaalde vragen te beantwoorden, neem dan contact op met je SB-docent.

Na het kennismakings- c.q. sollicitatiegesprek


Na een goed kennismakings- c.q. sollicitatiegesprek verwerk je alle gestelde vragen en antwoorden
in jouw plan van aanpak.

11
4. Plan van aanpak
In het plan van aanpak maak je duidelijk hoe jij aan jouw ontwikkeling tot start bekwaam
fysiotherapeut gaat werken. Dit helpt je om gericht met je leerproces bezig te zijn. Bij een voldoende
plan van aanpak krijg je het vertrouwen van je SB-docent om het in de praktijk te brengen. In dit
hoofdstuk wordt uiteengezet welke elementen er in het plan van aanpak moeten terugkomen. Het
beoordelingsformulier is te vinden in bijlage 11.

Inlevercriteria

 Het plan van aanpak wordt ingeleverd als PDF.


 Er wordt verwezen volgens het verwijssysteem Vancouver.
 Het plan van aanpak voldoet aan de AVG-regelgeving t.a.v. persoonsgegevens en
informatie over het stageadres.
 De stagebegeleider is akkoord met de leerdoelen en heeft het plan van aanpak
ondertekend.

Inleiding
In de inleiding geef je een beschrijving van de praktijk/instelling waar je stage gaat lopen. Je
beschrijft bijvoorbeeld welke specialisten er werkzaam zijn, welke patiënten je zal gaan zien en met
welke disciplines er wordt samengewerkt. Ook introduceer je hier jouw stagebegeleider.

Het verwachtingspatroon
Het opstellen van je verwachtingspatroon helpt je bij de start van je stage. Door goed voorbereid te
zijn kun je een goede eerste indruk maken en leg je de basis voor jouw leerproces en een goede
samenwerking.

Helpende vragen hierbij zouden kunnen zijn:

 Wat wordt er van een stagiair verwacht?


 Hoe gedraag je je professioneel binnen deze setting?
 Door wie word je begeleid en wat wordt er van je verwacht t.a.v. jouw uren? Let op: een
stagiair is altijd boventallig.
 Wat wordt er van je verwacht t.a.v. het sturen van je leerproces?
 Aan welke algemene en specifieke leerdoelen kun je op je stageadres werken?
 Welke specifieke vaardigheden kun je hier leren?
 Welke concrete afspraken kun je maken t.a.v. het inplannen van je stage-uren en
ziekmelding? Zorg ervoor dat alle praktische zaken zijn afgesproken zodat er geen ruis
ontstaat.
 Hoe wordt de AVG (Algemene verordening gegevensbescherming) bij het stageadres
nageleefd? Zorg ervoor dat je op de hoogte bent van welke procedures je op het adres
dient volgen om de privacy van patiënten en collegae te waarborgen.

SWOT-analyse
Een SWOT-analyse helpt je op jouw leerproces vorm te geven. SWOT is een afkorting uit het Engels
en staat voor Strengths (je sterke punten) Weaknesses (je verbeterpunten) Opportunities (kansen
vanuit jouw omgeving) en Threats (bedreigingen vanuit jouw omgeving). Aan de hand van de SWOT-
analyse kun je duidelijk maken wat je verbeterpunten zijn en formuleer je persoonlijke leerdoelen.
Zorg ervoor dat je hierin feedbackpunten uit je eerdere studieloopbaan of werkveldoriëntatie
verwerkt en laat jouw persoonlijke SMART-leerdoelen hierop aansluiten. Zie bijlage 12 voor nadere
uitleg over de SWOT-analyse.
12
De leerdoelen
Aan het einde van de opleiding wordt er van je verwacht dat je de beroepscompetenties beheerst.
Dit kun je bereiken door leerdoelen te formuleren. Deze helpen je jouw leerproces gericht te sturen.
Je kunt je leerdoelen baseren op de fysiotherapeutische competenties. In bijlage 1 staan de
fysiotherapeutische competenties waarop je tijdens je juniorstage wordt beoordeeld, je ziet deze
terug in het zelf-assessment formulier en in het eindevaluatieformulier. Je werkt tijdens je
juniorstage aan alle algemene leerdoelen, mits deze haalbaar en passend zijn in de setting waar jij
stageloopt.

Vervolgens stel je 3-5 persoonlijke leerdoelen op. Deze kunnen bijvoorbeeld voortkomen uit de
SWOT-analyse, feedback van docenten of een begeleider tijdens je praktijktoetsen of
werkveldoriëntaties (WVO’s). Het is belangrijk stil te staan bij verbeterpunten uit eerdere stages of
(praktijk)toetsen, zodat je hier gericht aan kunt gaan werken.

Er wordt van je gevraagd de leerdoelen SMART te maken. Dit betekent dat in de formulering de
volgende elementen te herkennen zijn:
 Specifiek (=S; observeerbaar, concreet en afgebakend gedrag).
 Meetbaar (=M; kun je het meten, tellen, scoren, observeren).
 Acceptabel (=A: is het acceptabel voor de ontwikkeling van de student, in het licht van de
eisen aan het beroep).
 Realistisch (=R; is het haalbaar binnen de gestelde tijd, is het ook overeenkomstig wat er van
de student gevraagd kan worden in deze stage).
 Tijdsgebonden (=T; binnen een gestelde tijd te realiseren).

Bijvoorbeeld WEL: ik kan in de eerste helft van mijn juniorstage de structuur van VALTIS toepassen in
de anamnese bij minimaal drie verschillende patiënten. Ik ben tevreden als ik de antwoorden van de
patiënt kan ordenen met de VALTIS-methode en mijn stagebegeleider mij de feedback geeft dat
hij/zij deze structuur herkent in mijn handelen.

Bijvoorbeeld NIET: ik wil de structuur in mijn anamnese kunnen aanhouden.

De planning
In de juniorstage plan je met je stagebegeleider dat hij of zij minimaal twee keer de mini-Clinical
Examination (mini-CEX) (zie bijlage 3) invult; één keer in de eerste helft van je stage, en één keer in
de tweede helft. Ook plan je een tussenevaluatie en een eindevaluatie. Deze momenten plan je in
overleg en neem je op in het plan van aanpak.

Tevens plan je in overleg de evaluatiemomenten tussen jouw SB-docent en je stagebegeleider en


bespreek je met hen of deze online of telefonisch zullen plaatsvinden. Tenslotte maak je een
planning voor de tijdens jouw stage uit te voeren opdrachten.

Ten behoeve van de planning van je stage neem je de tabel uit hoofdstuk 1 uit deze handleiding over
en die vul je in met concrete data.

Literatuurlijst
Waar nodig zul je verwijzen naar geraadpleegde literatuur. Dit doe je conform het verwijssysteem
Vancouver.

Bijlagen
Indien van toepassing voeg je hier de bijlagen bij.

13
5. Stoppen met stage / onvoldoende beoordeling
Bij het afbreken van de stage of bij een onvoldoende beoordeling neemt de student direct contact
op met de SB-docent. Ook geeft hij door aan het stagebureau dat de stage is afgebroken.

Vervolgens vult de student het formulier in bijlage 13 in. Dit formulier kan worden gebruikt om zelf
een nieuw stageadres te zoeken voor de herkansing van de juniorstage. Tevens helpt het
beantwoorden van de vragen om de stage mentaal en emotioneel af te ronden. Het formulier dient
in Onstage te worden geüpload.

In overleg met de SB-docent maakt de student, na het voortijdig afbreken of een onvoldoende
beoordeling van de juniorstage, een planning voor de herkansing van de juniorstage. De student
moet een nieuw adres zoeken en een nieuwe planning maken. De juniorstage kan worden herkanst
op de volgende momenten:

 Op een later moment in het tweede studiejaar, bijvoorbeeld tijdens module 4.2 en module
4.3.
 In jaar 3 tijdens de minor mits deze voorafgaat aan seniorstage 1 (let op leerroute).

Indien het niet halen van de juniorstage leidt tot studievertraging heeft dit ook gevolgen voor de
volgorde waarin en de momenten waarop andere studieonderdelen worden gevolgd. In dat geval
dient het doorstroomprofiel (zie bijlage 14) ingevuld te worden na overleg met de SB-docent.

Ten aanzien van de afronding van het dossier in OnStage gelden de volgende regels:

- In het geval van stoppen binnen drie weken na de start van de stage wordt het dossier
geannuleerd.
- Als de juniorstage wordt afgebroken vanwege persoonlijk omstandigheden wordt het
dossier zo ver mogelijk ingevuld. Het stagebureau rondt het dossier dan geforceerd af.
- In het geval van een onvoldoende beoordeling dient de student het dossier in OnStage
volledig te maken, door het invullen van het formulier afgebroken/onvoldoende stage en
het afronden van de nog openstaande stappen.
- Bij een afgebroken stage wordt het dossier geannuleerd en krijgt de student in SIS een GR.

Herkansing
Afhankelijk van de geconstateerde tekortkomingen kan de herkansing bestaan uit:

1. Het verbeteren van het (onvoldoende) stageverslag.


2. Verlenging (in overleg met de SB-docent en het stageadres), indien de verwachting is dat dit
haalbaar is.
3. Herkansen van de stage. De student levert het formulier afgebroken/onvoldoende stage in
en zorgt voor een nieuw stageadres. Indien de herkansing van de juniorstage leidt tot een
gewijzigd studieverloop van het derde jaar, vult de student een doorstroomprofiel (zie
bijlage 14).

Contactgegevens stagebureau
Stagebureau, [email protected]

Marjolijn Kooistra (stagecoördinator), [email protected]

14
Bijlage 1 Fysiotherapeutische competenties juniorstage
Dit overzicht is gebaseerd op het beroepsprofiel van het KNGF 2021. Van studenten in de juniorstage
wordt verwacht dat zij binnen de competenties (deel)handelingen van het fysiotherapeutisch proces
zelfstandig uitvoeren, eventueel na oefening. Dit gebeurt binnen laag complexe context (zie bijlage
2), met instructie vooraf en/of supervisie tijdens de uitvoering.

De zorgverlener
 De student screent om te besluiten of de hulpvraag van de patiënt tot het vakgebied van de
fysiotherapeut hoort
 De student inventariseert en analyseert met een gerichte (hetero)anamnese en lichamelijk
onderzoek de hulpvraag van de patiënt, om te komen tot de fysiotherapeutische diagnose.
 De student stelt, op basis van een afweging vanuit wetenschappelijk evidentie, klinische expertise,
contextuele factoren en de voorkeuren van de patiënt, een behandelplan op, met als doel de
hulpvraag van de patiënt te beantwoorden, het bewegend functioneren te bevorderen en het
zelfmanagement van de patiënt waar nodig te ondersteunen.
 De student voert, in samenspraak met de patiënt, het behandelplan uit, met als doel de hulpvraag
van de patiënt te beantwoorden, het bewegend functioneren en het zelfmanagement van de
patiënt te bevorderen.
 De student registreert, toetst en evalueert de behandelresultaten met behulp van relevante
klinimetrie.
 De student bouwt een constructieve en respectvolle vertrouwens- en behandelrelatie op met de
patiënt.
De gezondheidsbevorderaar
 De student signaleert en inventariseert leefstijlfactoren van de patiënt, om te besluiten of er een
indicatie is voor zelfmanagementondersteuning gericht op duurzame leefstijlverbetering.
 De student begeleidt en coacht de patiënt, rekening houdend met zijn/haar mogelijkheden en
leefomgeving, met als doel het ondersteunen van zelfmanagement gericht op een duurzame
leefstijlverbetering.
De organisator
 De student plant en organiseert de zorgverlening en/of gezondheidsbevordering voor de individuele
patiënt, zodanig dat er efficiënt, doelmatig en veilig gebruik wordt gemaakt van de beschikbare
mogelijkheden en middelen.
 De student organiseert en stuurt zijn eigen leerproces door: het opstellen van relevante leerdoelen,
afspraken te maken over uit te voeren activiteiten, feedback te vragen op zijn handelen en deze
feedback te verwerken in zijn leerproces.
De samenwerkingspartner
 De student werkt proactief samen met samenwerkingspartners en heeft daarbij oog voor
onderlinge verhoudingen, met als doel goede, interprofessionele zorg te bieden.
 De student stelt zich professioneel op richting patiënten en begeleiders.
De reflectieve professional
 De student reflecteert kritisch op de eigen kennis, vaardigheden en het fysiotherapeutisch
handelen, met als doel zich voortdurend te ontwikkelen.
De communicator
 De student verzamelt tijdens een anamnese, gebruikmakend van op maat gesneden technieken
(o.a. actief luistergedrag, doorvragen en parafraseren), gegevens voor het verkrijgen van
diagnostische informatie.
 De student informeert de zorgvrager, teneinde deze in staat te stellen om keuzes te maken voor
mogelijkheden en consequenties in zorg en begeleiding.
 De student verzorgt op geëigende wijze heldere en volledige dossiervoering voor het borgen van de
continuïteit van de behandeling en gegevensoverdracht naar de patiënt en andere
zorgprofessionals.
 De student communiceert mondeling (o.a. via motivational interviewing), schriftelijk, met
15
lichaamstaal en -houding en/of op tactiele wijze met de patiënt.

Bijlage 2 Complexiteit
Patiënt

Laag complex Midden complex Hoog complex


Gezondheidstoestand Gezondheidstoestand redelijk Gezondheidstoestand
voorspelbaar. voorspelbaar. Soms herziening sterk wisselend en
behandelplan nodig. onvoorspelbaar/
risicovolle situaties.
Enkelvoudige problematiek. Er zijn 2 problemen of aandoeningen Er zijn 3 of meer
(somatisch/psycho-sociaal/cognitief/matig problemen of
ziekte-inzicht) die elkaar beïnvloeden. aandoeningen
(somatisch/psycho-
sociaal/cognitief/matig
ziekte-inzicht) die elkaar
beïnvloeden.
Patiënt is zelfmanaging. Patiënt is met hulp in staat tot Patiënt is niet in staat tot
zelfmanagement en/of te motiveren. zelfmanagement en/of is
niet/nauwelijks
gemotiveerd.
Geen communicatieproblemen. Communicatiemogelijkheden enigszins Patiënt is het grootste
bemoeilijkt gedeelte van de tijd niet
(taal/angst/onzekerheid/boosheid). in staat om adequaat te
communiceren.
Geen acceptatieprobleem. Patiënt heeft probleem geaccepteerd en Moeilijke acceptatie
kan redelijk met de situatie omgaan. zorgvrager/naasten.
Er is geen of in zeer beperkte Er is sprake van een ambivalente patiënt. Er is sprake van
mate sprake van ambivalentie. gedwongen zorg.

Zorgsituatie

Laag complex Midden complex Hoog complex


Diagnostiek en behandeling Voor de diagnostiek en behandeling Voor diagnostiek en
mogelijk conform zijn verschillende behandeling kan meestal niet
richtlijn/protocol. richtlijnen/protocollen/bronnen worden behandeld volgens
noodzakelijk. richtlijnen/protocollen.
Monodisciplinair. Samenwerking met ten minste één Samenwerking met ten minste
andere discipline. twee andere disciplines.
Veel voorkomend probleem met Regelmatig voorkomend Uniek/weinig voorkomend
een voorspelbaar beloop en probleem/minder zekere prognose. probleem met een grillig
prognose. beloop en een onzekere
prognose.

Context

Laag complex Midden complex Hoog complex


Naasten/sociaal netwerk Naasten/sociaal netwerk participeren Er zijn geen naasten/sociaal
betrokken. na afstemming. netwerk beschikbaar.
- Prestatiegerichte sporter met Topsportcontext met
bijbehorende druk. bijbehorende druk.

16
17
Bijlage 3 Mini Clinical Examination (mini-CEX)
1. Screening Mini Clinical Examination (mini-CEX)
 Gaat na of er een indicatie is voor fysiotherapie Examinator: ___________ Datum: ________________
 Doorloopt de verschillende onderdelen van de FT-student: ___________ Stage : ________________
screening; aanmelding, inventarisatie hulpvraag,
screening ‘pluis/niet-pluis’ en informeren/adviseren Instelling: 0 Particuliere praktijk 0 ZHS 0 VPH
0 revalidatie 0 anders:________________
2. Anamnese Patient: 0 nieuw 0 follow-up
 Informeert de patiënt over het fysiotherapeutische Probleem/diagnose:
proces __________________________________
 Stimuleert de patiënt om informatie te verstrekken (Noteer wat relevant is inclusief beoordeling)
 Verzamelt methodisch/gestructureerd informatie
 Stelt de juiste vragen en geeft adequate suggesties om 1. Screening 0 = n.v.t.
benodigde informatie in te winnen 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
 Reageert adequaat op emoties en (non-)verbale onvoldoende / voldoende / goed / excellent
signalen, waaronder catastroferen en ambivalentie
 Benoemt de hulpvraag van de patiënt 2. Anamnese 0 = n.v.t.
 Formuleert doelen voor het lichamelijk onderzoek, 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
passend bij de informatie uit de anamnese onvoldoende / voldoende / goed / excellent

3. Lichamelijk onderzoek 3. Lichamelijk onderzoek 0 = n.v.t.


 Logische en efficiënte werkwijze 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
 Hypothese georiënteerde werkwijze en onvoldoende / voldoende / goed / excellent
verzamelstrategie zijn in balans
 Beargumenteert keuze van specifieke testen (EBP) 4. Therapeutische verrichtingen 0 = n.v.t.
 Correcte positionering patiënt 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
 Is manueel vaardig onvoldoende / voldoende / goed / excellent
 Informeert de patiënt; heeft aandacht voor mate van
belasting van de patiënt 5. Klinisch redeneren 0 = n.v.t.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
4. Therapeutische verrichtingen onvoldoende / voldoende / goed / excellent
 Trekt logische conclusies uit anamnese/onderzoek en
verwoord die volgens richtlijn verslaglegging (KNGF) 6. Professioneel gedrag 0 = n.v.t.
 Informeert de patiënt; heeft aandacht voor mate van 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
belasting van de patiënt onvoldoende / voldoende / goed / excellent
 Correcte instructie naar patiënt
 Oefent op het niveau van de patiënt 7. Communicatie met de patiënt 0 = n.v.t.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
5. Klinisch redeneren onvoldoende / voldoende / goed / excellent
 Vraagt om passend aanvullend onderzoek
 Voert adequate testen / specifieke testen uit en past 8. Organisatie en efficiëntie 0 = n.v.t.
klinimetrie toe 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
 Heeft aandacht voor contra-indicaties, prognostische onvoldoende / voldoende / goed / excellent
factoren en leefstijlfactoren
Pas de regels voor feedback toe (volgens Pendleton)
6. Professioneel gedrag  Vraag de student wat goed ging
 Is respectvol, betrokken en empathisch  Vertel de student wat goed ging
 Betrouwbaar  Vraag de student wat de volgende keer beter/anders
 Reageert adequaat op behoeften van de patiënt, zoals: zou kunnen
geruststelling, eerlijkheid, vertrouwen en informatie  Benoem verbeterpunten en geef advies over hoe dit
anders zou kunnen
7. Communicatie met patiënt
 Legt indicaties voor onderzoek en behandeling uit Beschrijf hieronder minimaal 2 sterke en 2 verbeterpunten
 Vraagt om ‘informed consent’ indien nodig
 Overlegt behandelplan met de patiënt 8. Geobserveerde sterke punten
1.…………………………………………………………………
8. Organisatie en efficiëntie 2.…………………………………………………………………
 Adequate organisatie 3………………………………………………………………….
 Werkt proactief samen met samenwerkingspartners
 Bewaakt de tijd en to the point 9.Suggesties voor verbetering
1.…………………………………………………………………
2.…………………………………………………………………
18
Handtekening stagebegeleider: 3………………………………………………………………….
Handtekening student:

19
Bijlage 4 Feedback
Tijdens je stage verzamel je feedback van minimaal drie professionals en/of patiënten, waaronder
minimaal één fysiotherapeut en één patiënt. Wie de derde persoon is die je om feedback vraagt,
staat je vrij. Dit mag nog een patiënt of fysiotherapeut zijn, maar kan bijvoorbeeld ook een andere
(para)medicus zijn. In uitzonderlijke gevallen kan het zo zijn dat het niet mogelijk is een patiënt om
feedback te vragen, bijvoorbeeld als je werkt met kleine kinderen, ernstig meervoudig
gehandicapten of binnen de psychogeriatrie. In dat geval volstaat feedback van drie
zorgprofessionals. Wel is het in alle gevallen belangrijk dat degene die jij om feedback vraagt, in
staat moet zijn om deze te geven op alle onderdelen. Het heeft dus geen zin om feedback te vragen
aan iemand waarmee je (nagenoeg) niet hebt samengewerkt.

Gebruik onderstaand formulier voor het verzamelen van feedback van je begeleider of andere
therapeut. Het laatste item is opengelaten. Je mag zelf bepalen op welk aspect je, naast de vier
verplichte items, nog meer feedback wilt. Maak voor feedback van patiënten een eigen formulier.

De student bouwt een constructieve en respectvolle vertrouwens- en behandelrelatie op met


de patiënt.
Top:

Tip:

De student begeleidt en coacht de patiënt, rekening houdend met zijn/haar mogelijkheden en


leefomgeving.
Top:

Tip:

De student plant en organiseert de zorgverlening voor de individuele patiënt.


Top:

Tip:

De student informeert de patiënt, zodat hij/zij in staat is om keuzes te maken tijdens het
behandelproces.
Top:

Tip:

Top:

Tip:

20
Bijlage 5 Opdracht en uitwerking casus klinisch redeneren (stagelab)
Tijdens jouw Juniorstage werk je een casus uit, deze casus moet zo worden beschreven dat deze
ingebracht kan worden tijdens de (toekomstige) Stagelab lessen (in totaal 10) die je volgt in module
3.1, 3.2 en 4.1.

De opdracht:

Gedurende je Juniorstage kies je een casus deze werk je volgens de volgende stappen uit:

1. Beschrijf de belangrijkste kenmerken vanuit de anamnese en verzamel deze gegevens in het


bovenste gedeelte van het RPS-formulier binnen de verschillende domeinen van het ICF.
2. Beschrijf minimaal 2 à 3 HDMU's welke er zijn getoetst. (wees specifiek, benoem
bijvoorbeeld welke aanvullende testen er gedaan zijn als middel!)
3. Verzamel de uitkomsten van het fysiotherapeutisch onderzoek en vul het onderste gedeelte
van het RPS-formulier in.
4. Beschrijf het fysiotherapeutisch handelen van je stagebegeleider, kom met concrete
voorbeelden van bijvoorbeeld een onderzoek of behandeling.
5. Geef een reflectie op hetgeen wat jij hebt gezien en wat er gebeurt, beschrijf concrete
voorbeelden en geef aan wat dit met jou heeft gedaan (betreft bewustwording van het
klinisch redeneren dan wel de praktische vaardigheden).

Tips voor het kiezen van een casus:

1. Kies een casus die jou heeft geprikkeld. Voorstel: een casus met betrekking tot veel
voorkomende problematiek in de 1e lijn, passend bij de thema's (zie hieronder*) van de
Stagelab lessen. Bespreek de opdracht met je stagebegeleiding.
2. Kies een casus waarbij ruimte is voor een (uitgevoerd of geobserveerd) basisfunctie
onderzoek passend bij de 1e jaar's onderwijsthema's.
3. Zorg eventueel voor geanonimiseerd beeldmateriaal (foto en/of video) om het helder en
duidelijk te maken (vraag toestemming aan de patiënt middels informed consent). Denk
hierbij bijvoorbeeld aan een video van het scapulothoracaal-ritme bij een persoon met
schouderklachten, of een ganganalyse/foto van iemand met achillespees problematiek.

*Stagelab thema's: lumbale wervelkolom en heup, diagnostiek en behandeling van de cervicale


wervelkolom, schouder, knie, enkel en tendinopathie.

Format uitwerking casus klinisch redeneren (stagelab)

Stap 1: RPS.
Verzamel vanuit de anamnese de belangrijkste kenmerken en vul het bovenste deel in.

Patiënt : Datum: Ziekte/Aandoening/Symptoom/Diagnose: Medicatie:


Leeftijd:

Geslacht: Coördinator:

21
Lichaamsstructuren / Activiteiten Participatie
functies

Persoonsfactoren: Omgevingsfactoren:

Stap 2: HDMU.
Beschrijf passende HDMU’s (minimaal 2) op basis bovenstaande RPS gegevens

HDMU 1:

HDMU 2:

Stap 3: RPS.
Verzamel vanuit het onderzoek de belangrijkste kenmerken en vul het onderste deel in.

22
Lichaamsstructuren / Activiteiten Participatie
functies

Stap 4: Fysiotherapeutisch handelen.


Beschrijf het fysiotherapeutisch handelen van je stagebegeleider en kom met concrete
voorbeelden van het onderzoek of de behandeling (wees specifiek)

Stap 5: Intervisie.
Reflecteer op hetgeen wat jij hebt gezien en wat er gebeurt. Geef concrete voorbeelden en
beschrijf wat dit met jou heeft gedaan m.b.t klinisch redeneren en de inzet van praktische
vaardigheden.

Bonus: verzamelen onderwijsmaterie casus. Plaats hieronder een eventuele foto of video
(prive) youtube link) van interessante onderzoeksgegevens.

23
Bijlage 6 Format inhoudsopgave stageverslag

Format Inhoudsopgave

1. Inleiding

2. Reflectie op verwachtingspatroon

3. Stength-weakness-opportunity-threats-analyse (SWOT vóór de stage en bijstellen SWOT


eind stage: reflectie op doorgemaakte ontwikkeling SWOT

4. Evaluatie leerdoelen, onderbouwing met bewijs en reflectie (bv. verwijzen naar mini-clinical
examination (mini-CEX) en feedback van patiënten in bijlage)

5. Samenvatting tussen- en eindevaluatie a.d.h.v. competenties, onderbouwing met bewijs en


reflectie

6. Leerdoelen voor volgende stage (indien van toepassing)

7. Urenverantwoording

8. Literatuurlijst

9. Bijlagen stageverslag
 Zelfassessment tussenevaluatie
 Prognose stagebegeleider tussenevaluatie
 2x mini-CEX
 Ingevuld format casus beschrijving klinisch redeneren Stagelab
 Feedbackformulier van minimaal 3 patiënten
 Feedbackformulier van minimaal een collega fysiotherapeut (niet je begeleider)
 Zelfassessment eindevaluatie
 Eindevaluatie stagebegeleider

24
Bijlage 7 Self-assessment juniorstage t.b.v. tussenevaluatie

Beoordelingsitems Goed Voldoende Matig Onvoldoende N.v.t.


De zorgverlener
De student screent om te besluiten of de hulpvraag van de ❏ ❏ ❏ ❏ ❏
patiënt tot het vakgebied van de fysiotherapeut hoort
De student inventariseert en analyseert met een gerichte ❏ ❏ ❏ ❏ ❏
(hetero)anamnese en lichamelijk onderzoek de hulpvraag
van de patiënt, om te komen tot de fysiotherapeutische
diagnose.
De student stelt, op basis van een afweging vanuit ❏ ❏ ❏ ❏ ❏
wetenschappelijk evidentie, klinische expertise, contextuele
factoren en de voorkeuren van de patiënt, een behandelplan
op, met als doel de hulpvraag van de patiënt te
beantwoorden, het bewegend functioneren te bevorderen
en het zelfmanagement van de patiënt waar nodig te
ondersteunen.
De student voert, in samenspraak met de patiënt, het ❏ ❏ ❏ ❏ ❏
behandelplan uit, met als doel de hulpvraag van de patiënt te
beantwoorden, het bewegend functioneren en het
zelfmanagement van de patiënt te bevorderen.
De student registreert, toetst en evalueert de ❏ ❏ ❏ ❏ ❏
behandelresultaten met behulp van relevante klinimetrie.
De student bouwt een constructieve en respectvolle ❏ ❏ ❏ ❏ ❏
vertrouwens- en behandelrelatie op met de patiënt.
Toelichting:

De gezondheidsbevorderaar
De student signaleert en inventariseert leefstijlfactoren van ❏ ❏ ❏ ❏ ❏
de patiënt, om te besluiten of er een indicatie is voor
zelfmanagementondersteuning gericht op duurzame
leefstijlverbetering.
De student begeleidt en coacht de patiënt, rekening ❏ ❏ ❏ ❏ ❏
houdend met zijn/haar mogelijkheden en leefomgeving, met
als doel het ondersteunen van zelfmanagement gericht op
een duurzame leefstijlverbetering.
Toelichting:

De organisator
De student plant en organiseert de zorgverlening en/of ❏ ❏ ❏ ❏ ❏
gezondheidsbevordering voor de individuele patiënt, zodanig
dat er efficiënt, doelmatig en veilig gebruik wordt gemaakt
van de beschikbare mogelijkheden en middelen.
De student organiseert en stuurt zijn eigen leerproces door: ❏ ❏ ❏ ❏ ❏
het opstellen van relevante leerdoelen, afspraken te maken
over uit te voeren activiteiten, feedback te vragen op zijn
handelen en deze feedback te verwerken in zijn leerproces.
Toelichting:

De samenwerkingspartner
De student werkt proactief samen met ❏ ❏ ❏ ❏ ❏
samenwerkingspartners en heeft daarbij oog voor onderlinge
verhoudingen, met als doel goede, interprofessionele zorg te
bieden.
De student stelt zich professioneel op richting patiënten en ❏ ❏ ❏ ❏ ❏
begeleiders.
Toelichting:

25
Beoordelingscriteria Goed Voldoende Matig Onvoldoende N.v.t.
De reflectieve professional
De student reflecteert kritisch op de eigen kennis, ❏ ❏ ❏ ❏ ❏
vaardigheden en het fysiotherapeutisch handelen, met als
doel zich voortdurend te ontwikkelen.
Toelichting:

De communicator
De student verzamelt tijdens een anamnese, gebruikmakend ❏ ❏ ❏ ❏ ❏
van op maat gesneden technieken (o.a. actief luistergedrag,
doorvragen en parafraseren), gegevens voor het verkrijgen
van diagnostische informatie.
De student informeert de zorgvrager, teneinde deze in staat ❏ ❏ ❏ ❏ ❏
te stellen om keuzes te maken voor mogelijkheden en
consequenties in zorg en begeleiding.
De student verzorgt op geëigende wijze heldere en volledige ❏ ❏ ❏ ❏ ❏
dossiervoering voor het borgen van de continuïteit van de
behandeling en gegevensoverdracht naar de patiënt en
andere zorgprofessionals.
De student communiceert mondeling (o.a. via motivational ❏ ❏ ❏ ❏ ❏
interviewing), schriftelijk, met lichaamstaal en -houding
en/of op tactiele wijze met de patiënt.
Toelichting:

26
Prognose voor het behalen van de stage, in te vullen door de student:

Groen: Ik zal mijn stage behalen wanneer ik mij op dezelfde wijze blijf ontwikkelen.
Oranje: Het is niet zeker of ik de stage haal wanneer ik op dezelfde wijze doorga. Ik zal mijn plan van
aanpak moeten bijstellen om mijn kans op het behalen van de stage te vergroten.
Rood: Ik heb geen vertrouwen dat ik mijn stage ga halen.

Prognose voor het behalen van de juniorstage op dit adres, in te vullen door stagebegeleider:

Groen: De stage zal gehaald worden, wanneer de stagiair zich op dezelfde wijze blijft ontwikkelen.
Oranje: Het is niet zeker of de stagiair de stage haalt wanneer hij op dezelfde wijze doorgaat. De
stagiair zal zijn plan van aanpak moeten bijstellen om zijn kans om het behalen van de stage te
vergroten. De stagiair dient zo spoedig mogelijk contact op te nemen met de SB-docent om
hem hiervan op de hoogte te stellen.
Rood: Er is geen vertrouwen bij de stagebegeleider dat de stagiair de stage gaat halen. De
stagebegeleider wordt gevraagd om te verduidelijken waarop het gebrek aan vertrouwen in de
stagiair is gestoeld. De stagiair dient zo spoedig mogelijk contact op te nemen met de SB-
docent om aan de hand van de feedback te beoordelen wat de stagiair nu het beste kan gaan
doen ten aanzien van de herkansing. De stage zal op een ander adres herkanst moeten worden.

Bijzonderheden/toelichting/ algemene feedback en reactie op self-assessment van de student:

Student en studentnummer:

Stagebegeleider en praktijk/instelling:

Handtekening student:

Datum:

27
Bijlage 8 Self-assessment juniorstage t.b.v. eindevaluatie
Beoordelingsitems Goed Voldoende Matig Onvoldoende N.v.t.
De zorgverlener
De student screent om te besluiten of de hulpvraag van de ❏ ❏ ❏ ❏ ❏
patiënt tot het vakgebied van de fysiotherapeut hoort
De student inventariseert en analyseert met een gerichte ❏ ❏ ❏ ❏ ❏
(hetero)anamnese en lichamelijk onderzoek de hulpvraag
van de patiënt, om te komen tot de fysiotherapeutische
diagnose.
De student stelt, op basis van een afweging vanuit ❏ ❏ ❏ ❏ ❏
wetenschappelijk evidentie, klinische expertise, contextuele
factoren en de voorkeuren van de patiënt, een behandelplan
op, met als doel de hulpvraag van de patiënt te
beantwoorden, het bewegend functioneren te bevorderen
en het zelfmanagement van de patiënt waar nodig te
ondersteunen.
De student voert, in samenspraak met de patiënt, het ❏ ❏ ❏ ❏ ❏
behandelplan uit, met als doel de hulpvraag van de patiënt te
beantwoorden, het bewegend functioneren en het
zelfmanagement van de patiënt te bevorderen.
De student registreert, toetst en evalueert de ❏ ❏ ❏ ❏ ❏
behandelresultaten met behulp van relevante klinimetrie.
De student bouwt een constructieve en respectvolle ❏ ❏ ❏ ❏ ❏
vertrouwens- en behandelrelatie op met de patiënt.
Toelichting:

De gezondheidsbevorderaar
De student signaleert en inventariseert leefstijlfactoren van ❏ ❏ ❏ ❏ ❏
de patiënt, om te besluiten of er een indicatie is voor
zelfmanagementondersteuning gericht op duurzame
leefstijlverbetering.
De student begeleidt en coacht de patiënt, rekening ❏ ❏ ❏ ❏ ❏
houdend met zijn/haar mogelijkheden en leefomgeving, met
als doel het ondersteunen van zelfmanagement gericht op
een duurzame leefstijlverbetering.
Toelichting:

De organisator
De student plant en organiseert de zorgverlening en/of ❏ ❏ ❏ ❏ ❏
gezondheidsbevordering voor de individuele patiënt, zodanig
dat er efficiënt, doelmatig en veilig gebruik wordt gemaakt
van de beschikbare mogelijkheden en middelen.
De student organiseert en stuurt zijn eigen leerproces door: ❏ ❏ ❏ ❏ ❏
het opstellen van relevante leerdoelen, afspraken te maken
over uit te voeren activiteiten, feedback te vragen op zijn
handelen en deze feedback te verwerken in zijn leerproces.
Toelichting:

De samenwerkingspartner
De student werkt proactief samen met ❏ ❏ ❏ ❏ ❏
samenwerkingspartners en heeft daarbij oog voor onderlinge
verhoudingen, met als doel goede, interprofessionele zorg te
bieden.
De student stelt zich professioneel op richting patiënten en ❏ ❏ ❏ ❏ ❏
begeleiders.
Toelichting:

28
Beoordelingscriteria Goed Voldoende Matig Onvoldoende N.v.t.
De reflectieve professional
De student reflecteert kritisch op de eigen kennis, ❏ ❏ ❏ ❏ ❏
vaardigheden en het fysiotherapeutisch handelen, met als
doel zich voortdurend te ontwikkelen.
Toelichting:

De communicator
De student verzamelt tijdens een anamnese, gebruikmakend ❏ ❏ ❏ ❏ ❏
van op maat gesneden technieken (o.a. actief luistergedrag,
doorvragen en parafraseren), gegevens voor het verkrijgen
van diagnostische informatie.
De student informeert de zorgvrager, teneinde deze in staat ❏ ❏ ❏ ❏ ❏
te stellen om keuzes te maken voor mogelijkheden en
consequenties in zorg en begeleiding.
De student verzorgt op geëigende wijze heldere en volledige ❏ ❏ ❏ ❏ ❏
dossiervoering voor het borgen van de continuïteit van de
behandeling en gegevensoverdracht naar de patiënt en
andere zorgprofessionals.
De student communiceert mondeling (o.a. via motivational ❏ ❏ ❏ ❏ ❏
interviewing), schriftelijk, met lichaamstaal en -houding
en/of op tactiele wijze met de patiënt.
Toelichting:

29
Bijlage 9 Beoordelingsformulier Juniorstage praktijk

Beoordelingsitems Goed Voldoende Matig Onvoldoende N.v.t.


De zorgverlener
De student screent om te besluiten of de hulpvraag van de patiënt ❏ ❏ ❏ ❏ ❏
tot het vakgebied van de fysiotherapeut hoort
De student inventariseert en analyseert met een gerichte ❏ ❏ ❏ ❏ ❏
(hetero)anamnese en lichamelijk onderzoek de hulpvraag van de
patiënt, om te komen tot de fysiotherapeutische diagnose.
De student stelt, op basis van een afweging vanuit ❏ ❏ ❏ ❏ ❏
wetenschappelijk evidentie, klinische expertise, contextuele
factoren en de voorkeuren van de patiënt, een behandelplan op,
met als doel de hulpvraag van de patiënt te beantwoorden, het
bewegend functioneren te bevorderen en het zelfmanagement
van de patiënt waar nodig te ondersteunen.
De student voert, in samenspraak met de patiënt, het ❏ ❏ ❏ ❏ ❏
behandelplan uit, met als doel de hulpvraag van de patiënt te
beantwoorden, het bewegend functioneren en het
zelfmanagement van de patiënt te bevorderen.
De student registreert, toetst en evalueert de behandelresultaten ❏ ❏ ❏ ❏ ❏
met behulp van relevante klinimetrie.
De student bouwt een constructieve en respectvolle vertrouwens- ❏ ❏ ❏ ❏ ❏
en behandelrelatie op met de patiënt.
Feedback:

De gezondheidsbevorderaar
De student signaleert en inventariseert leefstijlfactoren van de ❏ ❏ ❏ ❏ ❏
patiënt, om te besluiten of er een indicatie is voor
zelfmanagementondersteuning gericht op duurzame
leefstijlverbetering.
De student begeleidt en coacht de patiënt, rekening houdend met ❏ ❏ ❏ ❏ ❏
zijn/haar mogelijkheden en leefomgeving, met als doel het
ondersteunen van zelfmanagement gericht op een duurzame
leefstijlverbetering.
Feedback:

De organisator
De student plant en organiseert de zorgverlening en/of ❏ ❏ ❏ ❏ ❏
gezondheidsbevordering voor de individuele patiënt, zodanig dat
er efficiënt, doelmatig en veilig gebruik wordt gemaakt van de
beschikbare mogelijkheden en middelen.
De student organiseert en stuurt zijn eigen leerproces door: het ❏ ❏ ❏ ❏ ❏
opstellen van relevante leerdoelen, afspraken te maken over uit te
voeren activiteiten, feedback te vragen op zijn handelen en deze
feedback te verwerken in zijn leerproces.
Feedback:

De samenwerkingspartner
De student werkt proactief samen met samenwerkingspartners en ❏ ❏ ❏ ❏ ❏
heeft daarbij oog voor onderlinge verhoudingen, met als doel
goede, interprofessionele zorg te bieden.
De student stelt zich professioneel op richting patiënten en ❏ ❏ ❏ ❏ ❏
begeleiders.
Feedback:

30
Beoordelingscriteria Goed Voldoende Matig Onvoldoende N.v.t.
De reflectieve professional
De student reflecteert kritisch op de eigen kennis, vaardigheden ❏ ❏ ❏ ❏ ❏
en het fysiotherapeutisch handelen, met als doel zich voortdurend
te ontwikkelen.
Feedback:

De communicator
De student verzamelt tijdens een anamnese, gebruikmakend van ❏ ❏ ❏ ❏ ❏
op maat gesneden technieken (o.a. actief luistergedrag,
doorvragen en parafraseren), gegevens voor het verkrijgen van
diagnostische informatie.
De student informeert de zorgvrager, teneinde deze in staat te ❏ ❏ ❏ ❏ ❏
stellen om keuzes te maken voor mogelijkheden en consequenties
in zorg en begeleiding.
De student verzorgt op geëigende wijze heldere en volledige ❏ ❏ ❏ ❏ ❏
dossiervoering voor het borgen van de continuïteit van de
behandeling en gegevensoverdracht naar de patiënt en andere
zorgprofessionals.
De student communiceert mondeling (o.a. via motivational ❏ ❏ ❏ ❏ ❏
interviewing), schriftelijk, met lichaamstaal en -houding en/of op
tactiele wijze met de patiënt.
Feedback:

Student en studentnummer:

Stagebegeleider en praktijk/instelling:

Handtekening:

Examinator:

Handtekening: Eerste kans/herkansing

Cijfer: Datum:

Goed De student voert de competentie zelfstandig en adequaat uit in relatie tot een laag/midden complexe
patiënt/zorgsituatie/context. Student opereert op een hoog niveau.
Voldoende De student voert de competentie met instructie vooraf adequaat uit in relatie tot minimaal een laag
complexe patiënt/zorgsituatie/context.
Matig De student voert de competentie ondanks instructie vooraf, niet geheel adequaat uit in relatie tot
minimaal een laag complexe patiënt/zorgsituatie/context en heeft soms extra ondersteuning en/of
extra tijd nodig.
Onvoldoende De student is ondanks instructie vooraf onvoldoende in staat om de competentie uit te voeren in
relatie tot minimaal een laag complexe patiënt/zorgsituatie/context.
N.v.t. Competentie is onvoldoende aan bod gekomen tijdens deze stage en kan niet worden beoordeeld.

Score Eisen
10 Alle gescoorde items worden als goed gescoord. Uitmuntende student.
9 1 item wordt als voldoende gescoord, de overige gescoorde items worden als goed gescoord. Zeer goed/excellent.
8 2-3 items worden als voldoende gescoord, de overige gescoorde items worden als goed gescoord. Goede student.
7 1 item wordt als matig gescoord, de overige gescoorde items worden minimaal als voldoende gescoord. Ruim
voldoende.
6 2 items worden als matig gescoord, de overige gescoorde items worden minimaal als voldoende gescoord.
Voldoende.
4-5 3-4 items worden als matig/onvoldoende gescoord, de overige gescoorde items worden minimaal als voldoende
gescoord. Onvoldoende.
<4 ≥5 items worden als matig/onvoldoende gescoord. Ruim onvoldoende.

31
32
Bijlage 10 Beoordelingsformulier stageverslag
Stagiair: Datum :
Stagebegeleider: Stage: Junior stage
Stageadres: Kans: Eerste / Herkansing
SB-docent :

(Beoordeling vindt digitaal in Onstage plaats)

Beoordeling verslag
Indicator Indicatie bij voldaan Voldaan Feedback
Inlevercriteria Aan alle inlevercriteria is voldaan
Inhoudelijke beoordelingscriteria verslag
Indicator Indicatie bij Voldaan Voldaan Feedback
Verantwoording Stagiair laat in het stageverslag zien
leerproces dat hij/zij in staat is om het eigen
leerproces te sturen en aan de hand
van reflectie bij te stellen.
Verantwoording Het verslag onderbouwt middels
behaalde niveau mini-CEX, feedbackformulieren,
evaluaties en de opdracht 'klinisch
redeneren' dat de student de
relevante beroepscompetenties bij
laag complexe casuïstiek gedeeltelijk
en/of onder supervisie beheerst.
Verantwoording van De urenverantwoording geeft een
gemaakte uren realistisch beeld van de diverse
leeractiviteiten in de stage.

33
Bijlage 11 Beoordelingsformulier plan van aanpak
Stagiair: Datum :
Stagebegeleider: Stage: Juniorstage
Stageadres: Kans: Eerste kans / Herkansing

SB-docent : Beoordeling: GO / NO GO

Indicator Indicatie bij Voldaan Voldoende=V Feedback

Onvoldoende=O

Algemene voorwaarden

Inlevercriteria (zie Aan alle inlevercriteria is voldaan


studiehandleiding stage)

Inhoudelijke voorwaarden

Verwachtingspatroon De student heeft een duidelijk beeld van de stage en het


stageadres, heeft zich grondig georiënteerd op de stage
en heeft relevante informatie verzameld vanuit het
kennismakings- c.q. sollicitatiegesprek.

SWOT-analyse De student heeft een eerlijke en uitvoerige analyse


gemaakt van zijn sterkes en zwaktes en zijn kansen en
mogelijkheden in de omgeving. Hierbij maakt hij een
onderscheid tussen feiten en waarnemingen.

Leerdoelen De student heeft de algemene leerdoelen, zoals


geformuleerd door de opleiding en passend bij de stage,
Huidige situatie, gewenste opgenomen in het plan van aanpak. De student kijkt o.a.
situatie, SMART (leer)doel naar aanleiding van de SWOT-analyse op een kritische en
constructieve manier naar zichzelf en vertaalt dit naar
een aantal persoonlijke SMART leerdoelen, waarbij het
aantal past bij de eisen van de te lopen stage (zie
studiehandleiding). Leerdoelen worden ondersteund met
een beknopte beschrijving van de gewenste eindsituatie.
De student heeft in een actieplan omschreven wat hij
gaat doen om deze leerdoelen te behalen.

Planning De student geeft in zijn plan van aanpak blijk van een
goed ontwikkeld vermogen tot plannen van zijn
activiteiten. De planning geeft een realistisch en haalbaar
beeld van de leeractiviteiten in de stage. De student
toont aan oog te hebben voor de noodzakelijke
evaluatiemomenten.

Feedforward

Handtekening assessor

Beoordeling/ cijfer

34
Beoordelen vindt plaats aan de hand van GO/NO-GO. Alle onderdelen dienen minimaal met een V te
zijn beoordeeld, dan kan de SB-docent een GO geven

Bijlage 12 De SWOT-analyse
Met een SWOT-analyse maak je inzichtelijk waar jouw kwaliteiten en jouw verbeterpunten liggen en
met welke externe omstandigheden je hierbij rekening dient te houden. In de SWOT-analyse
beschrijf je de interne en externe factoren in steekwoorden. De SWOT-analyse gebruik je om
persoonlijke SMART- leerdoelen op te stellen.

Interne factoren
Dit zijn factoren die binnen jezelf liggen, waar je zelf iets aan kunt doen. De interne factoren zijn de
strengths en weaknesses.

Strengths zijn jouw sterke punten die kunnen bijdragen aan een succesvol leerproces in je stage.
Denk hierbij aan bepaalde kwaliteiten, vaardigheden, eigenschappen en talenten in de context van
je studie en beroep.

Weaknesses zijn zwakke of verbeterpunten die wellicht een negatieve invloed kunnen hebben op
jouw leerproces. Dit kunnen eigenschappen of het tekort aan vaardigheden zijn, die jouw
ontwikkeling tot startbekwaam fysiotherapeut in de weg staan. Dit geeft vaak aanleiding voor het
opstellen van leerdoelen. Waar kun je aan werken om de invloed van je zwakke punten te
verminderen? Wat wil je beter kunnen, zodat de kans dat je later als fysiotherapeut kunt
functioneren, groter wordt?

Externe factoren
Dit zijn factoren die samenhangen met de omgeving waarin jij je bevindt, factoren waar jij niets aan
kunt doen. Wel is er natuurlijk een verband, want hoe jij de wereld waarneemt, zegt natuurlijk iets
over jezelf. Stel je voor dat je iemand bent die overal bedreigingen ziet, dan ben je vaak zelf ook wel
wat angstig ingesteld. Ben je iemand die avontuurlijk is en ondernemend, dan zie je over het
algemeen ook wat meer kansen in je omgeving voor het oprapen liggen. Probeer bij externe
factoren de feiten en de waarnemingen te scheiden.

Opportunities zijn de kansen die er mogelijk voor je liggen in jouw omgeving (dus buiten jezelf).
Probeer alle kansen die je ziet te beschrijven. Wat gaat je allemaal in de omgeving helpen om je te
ontwikkelen tot start bekwaam fysiotherapeut?

Threaths zijn alle bedreigingen die er mogelijk zijn in jouw omgeving (dus buiten jezelf), en die het
bereiken van je doel, je ontwikkelen tot start bekwaam fysiotherapeut, mogelijk in de weg staan. Het
gaat hier bijvoorbeeld om een stagebegeleider die weinig tijd heeft, of een druk rooster buiten je
stage.

Strengths Weaknesses

35
Opportunities Threats

Bijlage 13 Formulier onvoldoende/afgebroken stage


Beantwoord onderstaande vragen zorgvuldig. Met deze informatie kun jij in samenwerking met jouw
SB-docent bepalen wat voor jou een goede stageplek zou kunnen zijn. Daarbij helpt dit formulier je
om de stage mentaal en emotioneel af te ronden. Dit document dient te worden geüpload in
OnStage.

Naam:

Naam SB-docent:

Stage : juniorstage

1. Licht toe waarom je jouw stage niet gehaald hebt. Gebruik hierbij feedback van je
stagebegeleider(-s) en SB-docent om dit te ondersteunen/onderbouwen.

2. Kijk naar jezelf: wat bij jezelf heeft ervoor gezorgd dat je je stage niet voldoende kon
afsluiten? Beschrijf hierbij vooral de door jou gemaakte keuzes, je eigen gedrag en ook die
eigen overtuigingen, gedachten en gevoelens die een rol hebben gespeeld in het niet
behalen van je stage.

3. Wat heb je van deze ervaring geleerd over jezelf als persoon? (Hoe zit ik in elkaar, wat zijn
mijn kwaliteiten en valkuilen)?

4. Wat heb je van deze ervaring geleerd als aankomend professional? (Wat wordt er van me
verwacht, wat doe ik daarin al goed, waar moet ik nog aan werken?

5. Wat wordt voor jou in de volgende stage belangrijk om ervoor te kunnen zorgen dat je
deze stage gaat halen?

6. Benoem hooguit 3 belangrijke (concept) SMART leerdoelen voor je herkansing.

7. Wat voor type stageadres heb je hierbij nodig? (Denk aan een grote of kleine praktijk, veel
of maar één begeleider, bepaalde specialisaties, dus NIET een specifiek adres noemen)

8. Wat voor begeleiding heb je hierbij nodig?

36
Bijlage 14 Het doorstroomprofiel
Alleen in te vullen in overleg met de SB-docent.

Student en studentbegeleider tekenen beiden en sturen document ondertekend naar doorstroomcoördinator,


stagebureau, stagecoördinator en bachelorthesiscoördinator.

Ondergetekenden gaan akkoord met het hieronder beschreven doorstroomprofiel van:

Naam student: Studentnummer

van studiejaar: in Studieonderdelen / Activiteiten


periode/seme
ster

Afstuderen per (datum invullen):

Overige afspraken (eventueel bijlage bijvoegen):

Datum invullen:

Coördinator 3e/4ejr Stagecoördinator Coördinator Bachelor Thesis


Eva Heubers-van Straaten Marjolijn Kooistra Sarah Scherer

SB-docent:

37
Student:

38
Bijlage 15 Criteria stage verlenende instelling

Criteria voor de infrastructuur


1. Bij voorkeur zijn ten minste twee stagebegeleiders aan de instelling verbonden, zodat bij
ziekte of afwezigheid de begeleiding is gewaarborgd. Bij éénmanspraktijken zal mogelijk een
waarnemer deze taak op zich nemen.
2. Normaliter wordt per 20 uur stage één uur besteed aan overleg tussen de begeleider en de
stagiair over de voortgang van de stage.
3. Er is een naar de aard van de instelling voldoende gevarieerd aanbod van patiënten
beschikbaar voor onderzoek en behandeling door de stagiair.
4. De stagiair is boventallig, d.w.z. dat bij afwezigheid van de stagiair de patiënt- gebonden
activiteiten doorgang kunnen vinden.
5. De stagiair werkt onder de verantwoordelijkheid van de begeleidende fysiotherapeut. De
begeleidende fysiotherapeut dient te allen tijde op de werkplek (praktijk, instelling, thuis,
etc.) binnen gehoorsafstand aanwezig te zijn. Daar waar van toepassing kan deze taak ook
tijdelijk door een ander persoon waargenomen worden (bv. iemand van een andere
discipline). De stagiair mag, zoals in de BIG-wet wordt aangegeven, die taken verrichten
waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de student ze kan verrichten. Bij
afwezigheid van de vaste begeleider(s) wordt deze vervangen door een andere
fysiotherapeut.
6. De fysiotherapeut werkt zoals aangegeven in het competentieprofiel Fysiotherapie van het
KNGF. Ook worden de richtlijnen in voldoende mate gevolgd.
7. In de stage verlenende instelling heerst een positief opleidingsklimaat, dat wil zeggen dat
ook niet direct bij de stagiair betrokkenen (bestuur, praktijkeigenaar, directie, collega’s,
andere disciplines) een goed functioneren van de stagiair zullen bevorderen.
8. Er bestaat bereidheid om tot een goede afstemming tussen werkveld en opleiding te komen
met betrekking tot het beoordelen van de behaalde competenties door de stagiair.
9. De stage verlenende instelling en de opleiding fysiotherapie onderhouden goede contacten
met elkaar.

Criteria voor de stagebegeleider


1. De stagebegeleider heeft ten minste een jaar ervaring als fysiotherapeut en heeft voldoende
(up to date) competenties.
2. De stagebegeleider is in staat samen met de stagiair te beoordelen welke competenties zijn
behaald en in welke mate (in bijzondere situaties wordt de SB-docent ingeschakeld).
3. De stagebegeleider toont zich bereid zowel actief (voorbeeldfunctie) als passief
(toezichtfunctie) te begeleiden.
4. De stagebegeleider bezit goede contactuele eigenschappen, zich uitend in: het kunnen
geven en ontvangen van feedback, het bespreekbaar maken van probleemsituaties, ruimte
kunnen geven aan een eigen inbreng van de stagiair, het tonen van interesse en inzicht in
het leerproces van de student en het bereid zijn tot het evalueren van het
begeleidingsproces.

39
Bijlage 16 Akkoord van stagebegeleider t.a.v. inhoud stageverslag

Dit formulier dien je op te nemen in je stageverslag. Het stageverslag lever je in bij je stagebegeleider, zodat hij
kan beoordelen of het stageverslag representatief voor je leerproces in de praktijk is geweest, of het naar
waarheid is opgemaakt en of de inhoud vrij is van gevoelige informatie en of alle gegevens over patiënten in
het stageverslag volledig geanonimiseerd zijn.

Lever het stageverslag een week na het eindigen van je stage in bij je stagebegeleider en vraag of hij het wil
lezen en uiterlijk een week later getekend kan teruggeven, zodat je het kunt uploaden op Onstage.

VERKLARING

Naam stagebegeleider:

Naam stageadres:

Naam stagiair:

Als stagebegeleider van bovengenoemde stagiair verklaar ik hierbij het stageverslag te hebben gelezen. Daarbij
kan ik bevestigen dat de inhoud van het stageverslag in lijn is met het leerproces dat de stagiair in de stage
heeft doorlopen, bevat het stageverslag geen gevoelige informatie en zijn alle patiëntgegevens volledig
geanonimiseerd.

Handtekening:

Datum:

Stempel stageadres:

40

You might also like