Naar inhoud springen

Neerslag (atmosfeer)

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Langjarig gemiddelde neerslag per maand.
Neerslag Totaal Oceanen Land
[mm/jaar] 1130 1270 800
[km³/jaar] 577.000 458.000 119.000
De waterkringloop of hydrologische cyclus

Neerslag is een verzameling waterdeeltjes die uit een wolk of een groep van wolken valt en het aardoppervlak bereikt. De waterdeeltjes kunnen zowel vast als vloeibaar zijn en kristalvormig of amorf, meer specifiek regen, hagel, mist, korrelhagel, ijsregen, ijsnaalden en sneeuw. Neerslag is mogelijk doordat water verdampt in de atmosfeer om daarna te condenseren in wolken. Het is daarmee een belangrijk onderdeel van de waterkringloop.

De neerslag op aarde is gemiddeld zo'n 1130 mm per jaar, 1270 boven de oceanen en 800 boven land. Dit varieert lokaal echter sterk, van 50 tot 200 mm per jaar in woestijngebieden tot meer dan 10.000 mm per jaar zeer lokaal in tropische gebieden. Jaarlijks valt er zo'n 577.000 km³ neerslag, waarvan ongeveer 20% boven land. Aangezien het volume water in de atmosfeer 12.900 km³ is – slechts 0,001% van de hydrosfeer, de totale watervoorraad op aarde – ververst het water zich daar elke acht dagen, ongeveer 45 maal per jaar.

De hoeveelheid water in de atmosfeer is beperkt en varieert tussen 0,001 en zo'n 5%, maar is wel van grote invloed op het weer en de energiebalans. De hoeveelheid neemt af met de hoogte, zodat vrijwel al het water in de dampkring zich bevindt in de troposfeer.

Neerslag is ook het belangrijkste verwijderingsmechanisme van luchtverontreiniging. Zo'n 80-90% daarvan vindt plaats via natte verwijdering.

Daarnaast is neerslag een onderdeel van het global electrical circuit (GEC), meer specifiek de atmosferische elektriciteit. Via neerslag is er een ladingstransport richting aarde van zo'n +90 coulomb/km²/jaar naast de mooiweerstroom, bliksem en puntontladingen.

Wolken ontstaan door afkoeling van vochtige lucht tot beneden het dauwpunt. Het dauwpunt is de temperatuur waarbij de heersende waterdampdruk in de lucht gelijk is aan de verzadigde dampdruk. Als de dampdruk groter wordt dan de verzadigde dampdruk, dan treedt er condensatie op. De vorming van regendruppels is een zeer ingewikkeld proces, meestal met ijs (sneeuw of hagel) als tussenstadium en soms als eindproduct.

Voor de vorming van een druppel is een condensatiekern nodig. Dat zijn hygroscopische (wateraantrekkende) stofdeeltjes die van natuurlijke oorsprong zijn, zoals ijs- en zeezoutkristallen en stof dat door de wind vanaf het aardoppervlak is meegevoerd, of deeltjes die van industriële oorsprong zijn. Zonder die condensatiekernen treedt condensatie pas op bij een grote overschrijding van de verzadigde dampdruk, de lucht is dan tijdelijk oververzadigd.

Neerslag valt uit wolken die gevormd zijn door condensatie van afgekoelde waterdamp. Wolken bestaan uit wolkenelementen, kleine waterdruppeltjes en ijskristallen. Door de geringe massa zweven deze min of meer en worden vooral meegevoerd door de luchtstromen. De valsnelheid is dusdanig laag dat het enkele dagen kan duren voordat het aardoppervlak bereikt wordt, zodat het dan zeer waarschijnlijk al verdampt is. Dat er toch neerslag valt, komt door twee processen, coalescentie en het Wegener-Bergeron-Findeisen-proces.

Voor de vorming van neerslag moet er dus allereerst sprake zijn van wolkenvorming. De wolken moeten voldoende verticale ontwikkeling en luchtstromingen hebben om neerslag te vormen.

Wolkenvorming

[bewerken | brontekst bewerken]
Orografische neerslag, frontale neerslag en convectieve neerslag.
Zie Wolk voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Wolkenvorming is de condensatie rond condensatiekernen van in de lucht aanwezig vocht op enige hoogte van de grond tot wolkenelementen. Deze condensatie treedt op door afkoeling na stijging van lucht. Condensatie is daarnaast ook mogelijk door afkoeling door een koude ondergrond of door menging met koude lucht, maar dit leidt meestal tot mist. Waterwolken bestaan uit waterdruppels, terwijl ijswolken ijskristalletjes bevatten. In gemengde wolken komen zowel waterdruppeltjes als ijskristallen voor.

De opstijgende lucht koelt adiabatisch af en als het dauwpunt bereikt wordt, vindt condensatie plaats. Dit kan een gehele luchtmassa zijn, zoals het geval bij:

De wolkensoorten die ontstaan, zijn afhankelijk van de stabiliteit van de lucht, maar zijn bij berghellingen en fronten vaak stratiform.

Daarnaast kan er ook sprake zijn van stijgende lucht door golfbewegingen:

Een derde vorm is plaatselijk opstijging door convectie, het opstijgen van lucht door verwarming van onderin. Dit treedt op in instabiele koude massa, dat is lucht waarvan de temperatuur lager ligt dan die van het oppervlak, de lucht wordt dus onderin verwarmd. Hier stijgt niet de gehele luchtmassa, maar slechts luchtbellen met een grootte van enkele tientallen tot honderden meters. Hieruit ontstaan wolken van het type cumulus en cumulonimbus.

Neerslagvorming

[bewerken | brontekst bewerken]

Dat wolkenelementen kunnen uitgroeien tot neerslagelementen als regendruppels, hagelkorrels en sneeuwvlokken is mogelijk door twee processen, het coalescentieproces dat voornamelijk lichte regen produceert en het Wegener-Bergeron-Findeisen-proces dat stevige buien met regen, hagel en sneeuw tot gevolg kan hebben. Daarnaast is het type bewolking van belang, waarbij in eerste instantie onderscheid wordt gemaakt tussen gelaagde of stratiforme bewolking en convectieve bewolking.

Coalescentie speelt zich af in relatief warme wolken waarbij de temperatuur van de wolkentop boven de -10 à -12 °C ligt. Wolkenelementen van verschillende grootte en gewicht en daarmee verschillende valsnelheden, kunnen bij botsing met elkaar samenvloeien. Als de wolk voldoende groot is, kunnen zich regendruppels vormen die door de wolkenbasis vallen. De neerslag uit dit proces is heel lichte regen, motregen en motsneeuw.

Wegener-Bergeron-Findeisen-proces

[bewerken | brontekst bewerken]
  1. -23 °C en lager: ijskristallen
  2. tussen -10 °C en -15 à -23 °C: gemengde zone
  3. tussen 0 °C en -10 °C: onderkoelde waterdruppels
  4. 0 °C en hoger: gewone waterdruppels

In relatief koude wolken komen onderkoelde waterdruppeltjes en ijskristallen samen voor. Hier speelt zich het Wegener-Bergeron-Findeisen-proces af. Doordat de lucht rond ijs minder waterdamp kan bevatten dan rond de onderkoelde waterdruppeltjes, zal bij verzadigde lucht de damp verrijpen op de ijskristallen. Hierdoor vermindert de hoeveelheid waterdamp en is er sprake van onverzadigde damp. De waterdruppeltjes zullen daarop verdampen waarna het proces zich herhaalt. De aangroeiende ijskristallen kunnen daarna in verschillende vormen als neerslag – regen, sneeuw, hagel, ijsregen of ijsnaalden – naar beneden komen.[1] Als de neerslag in de wolk als sneeuw begint, dan kan dit op weg naar beneden weer smelten om als regen neer te komen. Komt de regen op zijn tocht naar beneden aansluitend nog eens in een koudere luchtsoort terecht, dan kan de regen weer bevriezen of onderkoeld raken en aansluitend als hagel, korrelsneeuw of ijsregen naar beneden komen.

Stratiforme bewolking

[bewerken | brontekst bewerken]

Neerslag kan uit gelaagde of stratiforme en uit convectieve bewolking voortkomen. Op gematigde breedten valt het merendeel van de neerslag uit stratiforme bewolking. De verticale luchtstromingen zijn hier beperkt. Als de temperaturen in de bewolking boven het vriespunt blijven, groeien de waterdruppels alleen aan via het coalescentieproces en blijft de neerslag beperkt tot motregen of heel lichte regen, die echter bij dichte bewolking wel uren aan kan houden. Voor intensievere neerslag moet de temperatuur onder de -12 °C komen zodat het Wegener-Bergeron-Findeisen-proces in werking kan treden, wat veelal betekent dat de wolk grotere verticale afmetingen moet hebben.

Convectieve bewolking

[bewerken | brontekst bewerken]

Convectieve bewolking – cumulus en cumulonimbus – kan een grote verticale ontwikkeling doormaken, soms tot aan de tropopauze. De luchtstromingen zijn veelal meer dan 1 m/s en kunnen in zware buien oplopen tot meer dan 25 m/s. De wolkenelementen kunnen daardoor snel aangroeien, zodat er al zo'n 20 tot 30 minuten na het ontstaan van de wolk intensieve neerslag kan vallen. Door de krachtige verticale luchtbewegingen kunnen ijskristallen meerdere malen omhoog worden gevoerd en aangroeien tot grote hagelstenen. Aangezien de convectie sterker wordt in de zomer, zal er dan meer hagel vallen.

In de tropen kunnen zich in de intertropische convergentiezone (ITCZ) in hot towers zelfs dusdanig sterke stijgwinden ontwikkelen dat deze doorschieten in de stratosfeer.

Zie Onweer voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Onweer is een bui of cumulonimbus die gepaard gaat met elektrische ontladingen. Deze ontladingen zijn waarneembaar als een lichtflits – de bliksem – gevolgd door een scherp of dof rommelend geluid – de donder. Onweersbuien zijn wolken waarin een potentiaalverschil is opgebouwd door ladingscheiding. Over hoe die ladingscheiding tot stand komt, zijn verschillende theorieën, maar hierbij lijkt vooral vaste neerslag een belangrijke rol te spelen. Bij droog onweer is de neerslag verdampt voordat deze het aardoppervlak bereikt.

Verschillende stadia van warmteonweer.

Er zijn verschillende vormen van onweer, zoals convectie-onweer, frontaal onweer, orografisch onweer en advectief onweer. Convectie-onweer of warmteonweer ontwikkelt zich in verschillende fasen:

  • cumulus- of ontwikkelingsstadium (congestus);
  • volwassen of volgroeide stadium;
  • oplossings- of uitdovingsstadium.

Rond de evenaar kan neerslag als regen beginnen, maar op gematigde breedten ontstaat neerslag veelal als sneeuw of zelfs ijsnaalden (poolsneeuw). Als de temperatuur onder de wolk niet onder het vriespunt ligt, kan het in andere vormen het aardoppervlak bereiken, zoals regen, hagel, dauw, rijp en mistneerslag.

Neerslagstatistieken Nederland

[bewerken | brontekst bewerken]

De hoeveelheid neerslag wordt gemeten met een regenmeter (pluviometer), zo nodig gesmolten en daarna in millimeters (mm) uitgedrukt. Eén millimeter neerslag komt overeen met 1 liter op een horizontaal gelegen oppervlakte van 1 m².

Hieronder volgen de normale gemiddelde jaarlijkse neerslaghoeveelheden, en de absolute en relatieve neerslagduur, van dertien officiële KNMI-weerstations, over het tijdvak 1971-2000.[2]

Weerstation Gemiddelde jaarlijkse
Hoeveelheid Duur
Abs. Rel.
Valkenburg 789,1 mm 566,4 uur 6%
De Kooy 742,9 mm 581,5 uur 7%
Schiphol 779,5 mm 605,5 uur 7%
De Bilt 792,9 mm 623,8 uur 7%
Soesterberg 831,1 mm 675,1 uur 8%
Leeuwarden 767,2 mm 692,4 uur 8%
Eelde 773,7 mm 620,3 uur 7%
Weerstation Gemiddelde jaarlijkse
Hoeveelheid Duur
Abs. Rel.
Twente 758,2 mm 705,6 uur 8%
Vlissingen 720,8 mm 578,2 uur 7%
Rotterdam 815,5 mm 688,0 uur 8%
Gilze-Rijen 793,6 mm 707,2 uur 8%
Volkel 712,1 mm 628,7 uur 7%
Maastricht 740,0 mm 642,8 uur 7%

De grootste hoeveelheid neerslag in een etmaal sinds het begin van de metingen betrof 208 mm en viel op 3 augustus 1948 in Voorthuizen.[3]

Hieronder volgen ranglijsten van diverse extreme neerslagsommen, zoals gemeten op het KNMI-station in De Bilt tussen 1901 en 2024.[4]

Nr. Natste jaar Natste seizoen Natste maand
1. 1998 1239,6 mm herfst 1998 468,2 mm augustus 1912 220,5 mm
2. 2023 1179,6 mm herfst 2023 431,5 mm oktober 2023 219,9 mm
3. 1965 1151,9 mm zomer 1966 411,3 mm september 1957 213,2 mm
4. 1966 1148,0 mm herfst 1974 402,7 mm september 2001 210,7 mm
5. 2001 1038,9 mm zomer 1912 386,2 mm augustus 1969 198,0 mm
6. 1912 1027,0 mm herfst 1930 359,8 mm oktober 1932 193,4 mm
7. 1994 1025,2 mm zomer 1930 358,6 mm juli 1930 192,0 mm
8. 1981 993,0 mm zomer 1965 358,3 mm juli 1966 190,8 mm
9. 1974 992,7 mm zomer 1917 354,8 mm december 1965 190,3 mm
10. 1950 951,6 mm winter 2024 347,2 mm oktober 1981 188,5 mm
Nr. Droogste jaar Droogste seizoen Droogste maand
1. 1921 387,3 mm herfst 1953 52,2 mm april 2007 0,3 mm
2. 1933 510,9 mm herfst 1920 52,3 mm februari 1986 0,4 mm
3. 1959 535,8 mm lente 1996 60,8 mm februari 1985 1,9 mm
4. 1976 536,3 mm winter 1964 63,7 mm september 1959 3,0 mm
5. 1971 561,8 mm lente 1976 66,2 mm januari 1997 3,6 mm
6. 1996 575,7 mm winter 1934 69,0 mm februari 1959 5,1 mm
7. 1953 597,4 mm lente 1991 69,8 mm oktober 1953 5,5 mm
8. 1982 600,7 mm winter 1985 72,1 mm februari 1934 5,6 mm
9. 2003 612,7 mm zomer 2003 73,6 mm mei 1989 5,6 mm
10. 1929 630,4 mm lente 1918 75,5 mm februari 1917 6,2 mm
  • Ham, C.J. van der; Korevaar, C.G.; Moens, W.D.; Stijnman, P.C. (1998): Meteorologie en Oceanografie voor de zeevaart, De Boer Maritiem;
  • Shiklomanov, I.A.; Rodda, J.C. (2004): World Water Resources at the Beginning of the Twenty-First Century, Cambridge University Press.
  1. (en) Libbrecht, Kenneth G. (2001). Morphogenesis on Ice: The Physics of Snow Crystals. Engineering & science 1
  2. KNMI: Langjarige gemiddelden en extremen, tijdvak 1971 - 2000. Gegevens per station.
  3. KNMI: Nader Verklaard - Wolkbreuk
  4. KNMI: Lijsten & Extremen
Zie de categorie Precipitation (weather) van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.